Je krijgt soms bij supermarktslaatjes een bijpassend bestekje. Het bijzondere ervan is dat er een schepje aan beide zijden van de steel zit. Dan krijg ik visioenen van een slaatjesfabrikant die een ergonoom heeft ingehuurd. Die heeft al snel door dat het kiezen tussen een steel en een schep van een lepeltje tijd kost, zeker als je employé’s slecht betaald en niet al te intelligent zijn. Dus maken wij een symmetrisch schepje. Dat scheelt fracties van secondes. En al die fracties bij elkaar, dat bespaart heel veel geld.
Onze vriend Akim uit de oertijd had geen uitgebreid bestek. Hij had een goed gebit en een goed vuurstenen mes en hij kreeg zijn vlees met gemak in hapklare brokken. Verder at hij nog wat noten en bessen en hier en daar een oester, als het kamp aan zee was gevestigd. Er waren nog geen tafelmanieren, want de tafel was nog niet uitgevonden.
Toen de kookpot door een nazaat van Akim was uitgevonden, kon er soep gemaakt worden. Soep is een ideale manier om allerlei ingrediënten bij elkaar te stoppen en gaar te krijgen. Als de soep een beetje was afgekoeld, schepte men zijn hand in de pot en bracht op deze wijze de soep in de mond. De uitvinding van de lepel was dus noodzakelijk, zeker toen men nette kleren begon te dragen. Probeer maar eens in een nette jurk soep met de hand te eten. Dat wordt een knoeiboel. Met probeerde dus een soort artificiële holle hand te maken. Eerst had men een houten nap, naderhand met een steel eraan en zo schepte men de soep op.
Dat werd naderhand de lepel. De Romeinen hadden een handige lepel uitgevonden, met een spitse handgreep. Die was erg geschikt om slakken uit hun huisje te peuteren. En om bijvoorbeeld een stuk vlees van een schotel te prikken.
Nu hadden de Romeinen, bij wie de landbouw in hoog aanzien stond, de hooivork uitgevonden, de furca, een Y-vormig voorwerp. De Germanen kenden het ding ook, maar noemden het een gaffel. De drietand om mee te vissen of om een medegladiator uit te schakelen kende men ook. Bij rijke Romeinen was de gewoonte om op een sofa aan de dis aan te liggen. Erg onhandig, maar ze probeerden elk vermoeden van werken te vermijden. En dan komt een handzaam vorkje, een verkleinde furca, goed van pas. Toen de sofa’s uit de mode raakten, raakte de vork op de achtergrond. Later gebruikten de Byzantijnen de vork weer. Die hielden ook van overdreven eten. Een Byzantijnse prinses veroorzaakte rond 1000 in Venetië behoorlijk wat ophef toen zij bij de maaltijd een gouden vorkje gebruikte. Men vond dat nogal decadent. De vork had inmiddels drie tanden gekregen. Om een of andere reden had men de duivel een drietand als attribuut meegegeven. Ergo: de vork is des duivels. Lodewijk XIV vond de vork verwijfd. Komisch als je weet hoe die man zich kleedde.
Persoonlijk vind ik een vork een briljante uitvinding om de maaltijd te vergemakkelijken. Je kunt er mee prikken, maar hij heeft zeker lepelachtige kwaliteiten. (Dat laatste vinden ze Engeland niet goed. Je moet daar zelfs de doperwten opprikken.) Met een vork kun je ook prakken. Heel fijn in landen waar men gekookte aardappels eet.
Het gebruik van stokjes om te eten, heeft mij altijd verbaasd. Het is heel knap en goed voor de oog-handcoördinatie en dus een goede voorbereiding voor het pingpongen, maar een vork is toch vele malen handiger. Ik neem aan dat Chinezen de vork typisch iets vinden voor luie, lompe westerlingen.
Omdat de kleine handjes van een peuter nog niet zo flexibel zijn, is het eten met mes en vork problematisch. Een vriendelijke en inventieve geest heeft daartoe het schuivertje uitgevonden. Dat is een hark met in plaats van tanden een gesloten oppervlak. In plaats van met een mes, wordt het eten met een schuivertje op de vork gebracht. Dan wordt dat met de linkerhand naar de mond gebracht. Goed voor de ontwikkeling van beide hersenhelften. Het kindje kan nu ‘netjes’ eten, in de hoop dat het moeilijker gereedschap van mes en vork naderhand met vrucht kan worden gehanteerd. Bij ons thuis was netjes eten een voorwaarde om bij de echte maatschappij te horen. Je tafelmanieren onderscheiden je van anderen. ‘Je bent toch geen bootwerker,’ was het vernietigende oordeel als ik het voorgeschreven protocol doorbrak door bijvoorbeeld alleen met een vork te eten.
De Amerikanen denken daar anders over. Daar dient men het vlees eerst te snijden in behapbare stukken en dan mag men alles met de vork naar binnen brengen. Het is mij nog steeds een gruwel, want mijn opvoeding heeft er genadeloos ingehakt. Ik stel er prijs op om te doen alsof ik welopgevoed ben. Want ik ben niet van de straat. Ik kom dan wel uit Crooswijk, maar ik weet wel hoe het hoort. Ik weet dat je van buiten naar binnen moet werken, als er drie vorken en drie messen liggen. Ik kan redelijk omgaan met een slakkentang en –vorkje. Ik stop mijn servet niet in mijn boord. Als ik een veest (ja, zoek maar op in het woordenboek) moet laten, suggereer ik dat ik moet roken. Buiten dus.
Qua eetetiquettegedrag ben ik hopeloos middle-class. Mij is geleerd om mij aan te passen aan de heersende norm. Terwijl ik vaak in voorkomende gevallen de regels aan mijn laars lap, ben ik in een restaurant een sukkel. Nu weet ik gelukkig iets af van de eetgewoontes van de hogere klassen, dus ik weet dat je soms mag kluiven. Als het maar beschaafd is. Tot voor kort durfde ik geen kreeft te bestellen omdat ik niet wist hoe je die beschaafd moest eten. Inmiddels is me dat gelukt in een informeel restaurant. Maar nog steeds ben ik pagus voor oesters. Om dezelfde reden. Daarentegen kan ik pasta eten als een echte Italiaan, alleen met een vork dus.
Toen ik eens heel lang geleden ging samenwonen en daartoe zelfs in ondertrouw ben geweest, kreeg ik van mijn grootvader en zijn vrouw als geschenk: bestek. Goed idee. Een vorstelijk cadeau. Dat leek op echte rijkdom, eigen bestek. Ik mocht het zelf uitzoeken. Na overleg met mijn verloofde kocht ik bij de Bijenkorf bistrobestek. In die tijd verschrikkelijk modern. Kreeg je ook bij echte bistro’s. Dat waren duistere gelegenheden waar het eten op planken werd opgediend. Dat was pittoresk en heel erg bistrofrans. De verlichting was voornamelijk met kaarsen. ‘Ober, nog wat patat en een zaklantaarn,’ plachten we snedig te zeggen. De vrouw van mijn opa was het duidelijk niet eens met mijn bestekkeuze, zeker omdat de opscheplepels niet in bistrovormgeving te verkrijgen waren. Het had van haar heel wat duurder gemogen.
In de negentiende eeuw kwam er een enorme wildgroei in bestekvormen. Taartvorkjes, jamlepels, mosterdlepels, kreeftenvorkjes, kaasmesjes. Er schijnen zelfs speciale sardinevorkjes te bestaan. Voor de burgerij was dit een ideale manier om rijkdom te laten zien. Voor elke gelegenheid een ander kostuum en voor elk gerecht een eigen bestek. Het komt erg krampachtig over en eigenlijk ook wel aandoenlijk. Wíj weten hoe je een visbestek moet hanteren, jullie van de lagere klassen niet. Nu schijnt het dat bij de Britse adel je vis eet met twee vorken. Visbestek is daar voor de middle-class. Het is ook nooit goed.
Wij hadden thuis messenleggers. Alleen gebruikt bij hoogtijdagen. Schijnt ook hopeloos bourgeois te zijn. Toon me uw bestek en ik zeg u wie u bent.
No comment yet, add your voice below!