Mijn beroepsambities hebben zich sinds mijn jeugd in een dalende lijn bewogen. Ik begon met het ambt van Paus. Ik was toen vier. Het leek me wel wat dat als je op de radio iets zei de mensen thuis gingen knielen. Tenminste, mijn moeder deed dat als de Paus de zegen Urbi et Orbi (voor de stad en voor de wereld) uitsprak. Et benedictio Dei omnipotentis: Patris et Filii et Spritus Sancti descendat super vos et maneat semper. Dat werd half gezongen en daarna kwam er een wereldwijd dito ‘Amen’ als antwoord. Van te voren had de Paus een toespraak gehouden in het Italiaans waarin hij vertelde dat hij erg voor vrede was of tegen niet-functionele seks. Dat je zo’n invloed op mensen kon hebben, dat leek mij wel wat.
Zoals bekend, heb ik deze ambitie niet waar kunnen maken. De weg erheen is lang, moeilijk en maar weinigen zijn uitverkoren. Daarna wilde ik professsor worden. Ik had geen idee wat dat inhield, maar ik werd wel eens gekscherend zo genoemd en ik kreeg de indruk dat zo’n functie behoorlijk ontzag inboezemde. Ook hierbij is de weg lang et cetera.
Ik zal u niet belasten met de lijst van mijn mislukte ambities. Dat u dit leest, is voor mij voldoende bevrediging. Toch heb ik nog een idee in mijn achterhoofd dat lijkt op een soort van ambitie: ik zou graag stadsdichter willen worden. We hebben er in Nederland een stuk of zeventig, waaronder ook dorpsdichters, stadsdeeldichters, polderdichters en zelfs een dichter bij zee. Er zijn ook junior-stadsdichters, maar voor zo’n functie ben ik te oud.
De taak van een stadsdichter is eenvoudig: hij bezingt zijn of haar stad. De passanten op station Wolfheze bijvoorbeeld. De geboorte van een ijsbeertje in Diergaarde Blijdorp. Het bezoek van de oorlogsbevrijders in Renkum. De vloedlijn van Zandvoort. Duidelijke onderwerpen. Een inwoner van zo’n gemeente voelt zich direct nog meer thuis in zijn woonplaats. Nu heb je er ook die echte dichters zijn, dat wil zeggen dat die gewoon doorschrijven op de manier zoals ze al eeuwen deden, maar er hier en daar een toponiem in plakken. Dat is de bedoeling natuurlijk niet. Het beroemde gedicht ‘De Dapperstraat’ van J.C. Bloem is geen Amsterdams stadsgedicht. Elke straat in Nederland zou goed zijn, als het maar drie lettergrepen heeft en rijmt op –aat. Dus niet domweg gelukkig in de Louise de Colignylaan en ook niet in de Tweede Reserveboezemstraat, maar wel domweg gelukkig in de Ketenstraat. Ik noem maar wat.
Het zou mooi zijn dat een stad of dorp de dichter krijgt die het verdient. In Ommen bijvoorbeeld hebben ze een dorpsdichter die regels construeert als: Laten we dan als gemeenschap er een passend feest van maken,/Oranjecomité, ten zeerste bedankt voor de organisatie, in u vele taken. De schrijver is een bejaarde veehouder. Ik ken de Ommenaren verder niet, maar misschien hebben die een vilein gevoel voor humor. In Woerden kunnen ze er ook wat van: Trommelvliezen trillen/beginnen een nieuw ritme te slaan/Voornemens zijn uit, beledigingen in/voorarrest. Dat is tenminste echte poëzie, dacht men daar, want het is wartaal, het heeft geen ritme en het rijmt niet.
Nu schrijf ik zelf regelmatig wartaal, maar ik rijm vaardig en ritmisch deug ik ook. In een grote stad word je daarmee geen stadsdichter, dus ik zal moeten verhuizen. En daar heb ik geen zin in, dus ik zal iets proberen uit te leggen.
Poëzie hoeft niet noodzakelijk moeilijk toegankelijk te zijn. Het mag wel. Op Poetry International komen echte poëzieliefhebbers die het niet erg vinden hun hersens te laten uitdagen. Als iemand een bundel van de gelukkig te vroeg gestorven dichter Hans Faverey wil kopen en zelfs wil lezen, dan gaat hij zijn gang maar. Maar stel je voor dat een epigoon van Faverey ergens stadsdichter wordt!
Een stadsdichter heeft een dubbelfunctie: hij vertelt iets over zijn stad en hij maakt propaganda voor de poëzie. Het is een mooie kunstvorm en het zou prettig zijn als meer mensen dat zouden inzien. Maar dan moeten we niet beginnen met iets heel moeilijks, want dan haken de mensen af. Het sinterklaasrijm kennen de mensen al, dus we kunnen wel een stapje verder. De mensen moeten eerst herkennen dat het over hun eigen stad gaat en niet over Gdansk of Malmö. Dan moet het stadgedicht een aangename vorm hebben, zodanig dat mensen het zouden willen voordragen. Voor dat doel is het ritme uitgevonden. En dan moeten we toch meer aan jazz dan aan hiphop denken. Hier en daar een beetje rijmen kan geen kwaad, maar laten we niet te streng zijn. Maar bovenal is het zaak dat veel mensen het willen lezen en na het lezen een soort van bevrediging hebben.
Het is niet gemakkelijk een dichter te vinden die zoiets kan creëren. Ik stel voor bij de volgende verkiezing een prijsvraag uit te schrijven met een pittig onderwerp, bijvoorbeeld het functioneren van een wethouder naar keuze. De inzendingen zijn uiteraard anoniem. Bij dezen bied ik aan om de jury voor te zitten.
Een mens heeft iets van ambitie nodig. Maar als paus zoeken ze maar iemand anders.
No comment yet, add your voice below!