Epen
Agnes Roothaan (1957) – Bandenplakkertjes (bandenplakkertjes)
Van het been heb ik menig olieverf- en acrylschilderij, pastel-, inkttekening en gouache gemaakt. In het been zag ik een onderbelicht aspect van de mens: de drager, loper, springer, danser en degene die onderuit kan gaan.Gedurende lange tijd was het been een hoofdthema in mijn werk. Ik schreef daarover de volgende dichtregel: Kunst moet zijn zoals een steen en dansen op één been. Het werk dat ik voor het steun de steunkous project heb mogen maken heeft mijn oeuvre, wat betreft het been, compleet gemaakt.
Anneke Renes (1957) – Vadersteunkous, Moedersteunkous (prints, zijde)
In mijn werk dat bestaat uit voorouderbeelden, huisgoden, totems en tekeningen, wil ik verbindingen leggen tussen begrippen als tijd en eeuwigheid, chronologie en sterfelijkheid. Ik tracht de verwantschap vast te leggen die ik voel met mijn voorouders en hun religies, hun heiligen en hun iconen, met oude beschavingen waarin magie en animisme een belangrijke rol spelen. Ook probeer ik de sterfelijkheid en de kwetsbaarheid vorm te geven. Verder zijn voor mijn werk belangrijk begrippen als angst, zwijgen, stilte, zelfreflectie en concentratie.
Bert de Hoed (1960) – Huidskleuren (fotocollage van huid en Degas)
Als jongetje van een jaar of tien op de lagere school tekende ik al graag. Het was een ontdekking om dingen uit te proberen. Ik probeerde dingen die ik zag met wasco of kleurpotlood te interpreteren. Ik zag in een bepaald licht bijvoorbeeld een persoon vooral als kleurvlakken. Die tekende ik met subtiele overgangen. Dan kwam juffrouw F., die er ‘ter verbetering’ met zwart potlood alsnog vette contourlijnen in tekende. Het aardige van kunst vind ik nu juist dat het een van de middelen is om de wereld van verschillende kanten te bekijken. Zonder te claimen dat jouw gezichtspunt het enige ware is. Dit heeft me altijd aangetrokken in de kunst. Ik heb me wel eens aangemeld bij de kunstacademie, maar op het verkeerde tijdstip en ben nooit terug geweest om het op het goede tijdstip over te doen.
Bram Uil (1947) – Stutten (print op strijkpapier)
“Bram kan bijna alles” (Daan van Golden 1998)
Sinds de interne journalistieke opleiding bij dagblad “Het Vrije Volk” is schrijven de moeder van al zijn daaropvolgende kunststukken. Scala van beeld en geluid waaronder zelfs radio en televisie. Zeldzame exposities in binnen en buitenland; vooral wereldwijde radio-uitzendingen o.a. via Radio Art Foundation t.b.v. 36 landen en video-installaties. DJ en VJ van het eerste uur. Veroorzaker/leider van theaterstukken en films in Groot Rijnmond. De ijverige scenarist/acteur/regisseur/decorontwerper dan wel camera/regie/montagefreak van uiteenlopende genres. Een enkel schilderij, photoshopwerk, performances, digitale film. Deze verhalenverteller heeft veel instrumenten. Met het toekomstige internet als platform voor een groter en jonger publiek. Uitgebroed in een genuanceerde studio/huis in het centrum van Schiedam.
Chris Vrenken (1965) – Steunkous XS (acryl, latex, flevopol, zandcement)
Afdrukken inpakken, uitharden en ordenen tot stapels doeken en de incidentele steunkous.
Elizabeth van den Akker (1933) – Sapperloot! (textielverf)
In 1957 verliet ik de nu Willem de Kooning Academie. Met mijn diploma ‘Decoratieve en Nijverheidskunst’ was ik in staat opdrachten aan gebouwen uit te voeren in verschillende technieken zoals: mozaïek, wandschildering, keramisch reliëf, gobelin. Had iemand één keer een mozaïek gemaakt dan lag zijn toekomst in de mozaïeken! Zo werd ik onbedoeld ‘textielkunstenaar’.
Als textielkunstenaar nam ik o.a. deel aan de ‘Biënnale de la Tapisserie’ in Lausanne, Zwitserland (1975); ‘Textiel in Progress‘ in De Doelen, Rotterdam (1979, 1981) en de expositie ‘Nahtstelle’ in Graz, Oostenrijk (2003).
In mijn werk staat de ervaring voorop. Wat mij in het Kunststeunkous-project zo aansprak was juist deze ervaring, het dragen van die ‘krengen’ en de gevoelens die dat oproept.
Elly van Baalen (1956) – Spijkergoed (acryl, drukknoopjes)
Een kennis heeft net een salonboot gekocht, maar de bijbehorende scheepskok is opgestapt.
Het varen zit mij in mijn bloed, het koken voor groepen deed ik met mijn echtgenoot voor jeugd- en clubkampen. Dit is iets voor mij!
Wat een mogelijkheden. Varen op een schip. Gewoon in Nederland en de hele wereld ontmoeten; Amerikanen, Duitsers, Italianen en wie weet welke nationaliteiten nog meer. Schilderscursussen tijdens het varen? Nee, hier is nog geen plaats voor.
Eerst koken. In mijn vrije tijd misschien zelf kunst maken en dan verkopen als souvenirtje van de kok! Mijn kunst is veelzijdig, ik maak installaties, objecten, fotocomposities en materieschilderijen en één paar steunkousen.
Deze week heb ik bewust ontdekt dat dit een afspiegeling is voor de mens die ik ben.
Veelzijdig!
Frans Franciscus (1959) – G.sus vintage support stocking (acrylverf, koffie)
Het werk van Frans Franciscus is geïnspireerd door klassieke Europese schilderijen met een bijbels thema, waaronder werk van schilders zoals Hendrick ter Brugghen, Caravaggio en Rogier van der Weyden. Hij combineert en herarrangeert dit soort werken op een hedendaagse en idiosyncratische wijze. Zijn ‘Heilige Familie (in Verona)’ bijvoorbeeld is een respectvol commentaar op de multiculturele samenleving. Zijn ‘Venerdí tredici’ (‘Vrijdag de 13de’ naar ‘Klaaglied’ van Anthony van Dyck) beeldt de gepijnigde hoofdfiguur als travestiet af. Dit schilderij laat Franciscus’ sterke betrokkenheid zien bij minderheidsgroeperingen. Zijn thema’s heeft hij intelligent in een moderne context geplaatst dat resulteert in humoristisch en aantrekkelijk werk dat soms ook de toeschouwer kan shockeren. Franciscus probeert nooit te beledigen, maar probeert altijd ruimte te creëren voor een bredere kijk op de mensheid.
Gitte Christensen (1954) – Sporen (acrylprint met schoenzolen)
Gitte Christensen is geboren in Denemarken in 1954. Zij is naar Nederland vertrokken – zonder vermelding van reden – en zij leeft daar nog steeds. Zij volgde de opleiding grafiek aan de Sint Joost academie in Breda. Haar thema is ritme en herhaling en haar favoriete materiaal is papier.
Jeannette Ephraïm (1960) – Schenk een been! (latex, pur)
Jeannette Ephraïm ontleent vorm, huid, beweging en uitdrukking van een beeld meestal aan de organische wereld. Spontaniteit en associaties spelen een belangrijke rol in het tot stand komen van haar werk. Uit de ‘microscopische wereld’ komen soms abstracte werken voort, maar andere beelden zijn weer heel herkenbaar als plant of dier. Alleen zijn ze dan op een vervreemdende manier gemanipuleerd.
Zelf zegt zij daarover: “Ik roer een beetje in de visuele soep. Wat zie je nou eigenlijk… Hoe bizar kan de levende wereld er uit zien… En wat is meer bizar? De waarheid in levend materiaal of de waarheid in piepschuim en siliconen. De wetenschap probeert de vorm van levend materiaal te verklaren. Als kunstenaar ben ik daar ook heel nieuwsgierig naar, maar omdat ik toch geen antwoord weet, bedenk ik dat de vorm misschien ook nog anders had kunnen zijn. De ene vraag die de andere oproept. Het been geeft vorm aan de steunkous. Of is het andersom?”
Josje van Koppen (1961) – Natural Support (henneptouw, prints)
Opleiding Academie van Beeldende Kunsten Rotterdam.
Vervolgens drie jaar werkzaam bij filmproductiebedrijf De Beeldenstorm in Amsterdam. Daar heb ik veel ervaring opgedaan m.b.t. stilstaand en bewegend beeld en het werken met computers.
Sinds 17 jaar ben ik werkzaam als zelfstandig illustrator/kunstenaar.
Als illustrator word ik vaak ingeschakeld als er abstracte onderwerpen gevisualiseerd moeten worden. Onderwerpen zoals milieu, verzekeringen, competentiebeheer, juridische en medische zaken enz.
Voor het steunkousproject heb ik de steunkousen geborduurd met henneptouw en met pijlen de verschillende steunrichtingen aangegeven.
Het is een soort bevestiging en uitvergroting van het ruwe naturel materiaal van de steunkous.
Als tegenhanger is er een gelikt etiket aangehangen: de gladde reclame voor een lelijk ding.
Dit is ook vaak de werkwijze voor mijn illustraties: de uitvergroting van situaties en omstandigheden.
Laurine Tukker (1959) – Lopend Been (purschuim, acryl, waterpomp)
Uitgangspunt in mijn werk is het vormgeven en de emancipatie van mijn lichamelijke gesteldheid.
Dat uit zich op verschillende artistieke manieren.
Vroeger werden op kermissen mensen tentoongesteld die een zichtbaar defect hadden.
Ik verkeer in de gelukkige omstandigheid dat ik voor mijn levensonderhoud niet aangewezen ben op een oppervlakkige manier van tentoonstellen. Ik bepaal zelf wat ik wil laten zien en ik geef hierbij mijn eigen vorm en verhaal aan.
Deze vorm komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het steunkousenproject. Een paar jaar geleden moest ik steunkousen gaan dragen omdat mijn lichaam teveel vocht vasthield. De keuze was tussen wit of een soort nare vleeskleur. Oude dames zie je deze dragen en ik wilde niet voor een oude dame doorgaan (enige ijdelheid is mij niet vreemd).
De steunkousen bewerken lag voor de hand. Munt slaan uit je ellende. Als bedlegerig kind creëerde ik al mijn eigen wereld en als volwassen vrouw doe ik dat nog steeds.
Lisbeth Parisius (1965) – Kracht & Kwetsbaarheid (textielverf, pailletten)
Geboren te Haderslev, Denemarken. Vestigde zich in 1986 in Amsterdam i.v.m. studie aan de Gerrit Rietveld Academie.
De schilderijen van Lisbeth Parisius getuigen van een diep gevoel voor de basale waarden van het bestaan. De motieven zijn eenvoudig: ‘het baksteenhuis, de ladder, de boot, het deksel, het vuur, het hert.’ Existentiële thema’s, die geschilderd worden, omdat zij zich aandienen als gemoedstoestanden bij de kunstenaar. De figuurtekeningen zijn krachtig en met een eigenaardig primitieve uitdrukkingskracht. Zij treden naar voren van de spontaan geschilderde achtergrond als objecten vanuit een tijd, die altijd al is geweest, maar geworteld in een vernieuwde uitdrukkingskracht.
Zelf vertelt ze, dat haar schilderijen over de menselijke psyche gaan, de universele en de dagelijks kleine levensvragen.
Marike Vierstra (1958) – z.t. (steenkool)
Marike Vierstra, beeldend kunstenaar sinds 1998 (voorheen tekstschrijver), is de enige erfgenaam van een inmiddels gesloten kolenmijn. De fossiele brandstof gebruikt ze nu voor de bouw van een 3D geheugentheater. Ook in ander ruimtelijk werk verbeeldt ze de werking van het menselijk geheugen.Voor het steunkousenproject maakte ze een kous, uiteraard van steenkolen: “Alstie niet past, kun je hem nog altijd in je allesbrander stoppen”. Dat is het voordeel van kolenkunst: werkt altijd.
Marlieke Overmeer (1958) – Prikkels (spelden, acryl)
Ik maak schilderijen in olie of acryl. Soms een verdwaalde collage.
Steeds ben ik op zoek naar het wezen van de dingen. Hoe deze zichtbaar te maken in haar voor- en achterkant. Diepe ernst maar altijd met een zekere lichtheid. Ik werk graag naar aanleiding van een thema, dat voertuig kan zijn voor het vormgeven van mijn gedachten en ideeën. Zo ontstaat een serie met eigen sfeer en uitwerking.
Ook druk ik me uit in object of installatie, combineer en verbind ik bestaande voorwerpen en materialen met elkaar, zoals in het project Respons en Verschijnsel Theemuts. In beide projecten speelt de schuurspons een grote rol. Materiaal en inhoud vallen samen. Hard en zacht. Vanzelf.
Schijnbaar uiteenlopend in hun diversiteit, hangen mijn beelden samen en vormen een eenheid in zichzelf.
De rode draad in mijn werk is het spanningsveld tussen binnen en buiten, boven en beneden, de voorkant en de achterkant van de dingen.
Allemaal even waar.
Nelly Tejfel (1950) – Model Mummie (acryl, gel, gaas, zijde)
Ik schilder met acryl op doek of papier. Mijn schilderijen zien er verweerd of beschadigd uit, aangevreten door de tand des tijds. Ik maak mijn werk vanuit een fascinatie met het verleden. Maar het is niet alleen het verleden wat ik wil verbeelden, meer nog het begrip tijd. Ik gebruik voorstellingen uit het verleden, portretten of stillevens van oude meesters, beelden uit de klassieke oudheid, foto’s van archeologische opgravingen. Verschillende tijdsbeelden laat ik door elkaar lopen. Ik gebruik portretten van oude meesters en voeg die samen met beelden uit de (klassieke) oudheid, of beelden en voorstellingen uit weer een andere tijd. Een fragment van Poussin, Rembrandt of Holbein wordt gecombineerd met een Griekse vaasschildering of een gedeelte van een oude landkaart, een Renaissanceportret met een vooroorlogse postzegel met poststempel. Mijn doel is een (kleine) verwarring in de tijdsbeleving te bewerkstelligen.
Pieter Zandvliet (1969) – Klimmers (acryl)
Pieter Zandvliet is een kunstenaar woon- en werkachtig in Schiedam. Hij vindt zijn inspiratie vooral in de mensen en dieren om hem heen. Hij probeert de emoties van een persoon vaak samen te vatten in zijn lijnenspel, hoe de persoon werkelijk is doet er niet toe, daarvoor zijn er fototoestellen en realistische schilders.
Zijn werk heeft een sterke affiniteit met comics en graffiti, en is vol van contrasterende en felle kleuren.
Roeland Beijderwellen (1962) – Plus en Min (acryl)
Als ik schilder begin ik met niets en als het af is, is er iets ontstaan water niet eerder was. Het scheppen zelf is de essentie, de aanleiding en het gevolg. Wat het schilderij voorstelt moet ieder voor zich weten. Ik geef het meestal wel een naam, maar daar hoeft men zich niets van aan te trekken. Dat is meer een voorbeeld hoe er naar gekeken kan worden. Eigenlijk schilder ik dromen: vluchtig, ongrijpbaar en onwerkelijk. Het zijn mogelijkheden en probeersels. Geen kant en klare oplossingen, maar de weergave van een moment.
Sjel Musters (1992) – Als Het Maar Steunt (rits, garen, zolen)
Ik ben snel geïnspireerd. Vaak als ik rust neem – dat is vaak pas ’s avonds – dan komen de ideeën eruit.
Meestal teken ik dan totdat mijn moeder komt om te zeggen dat ik nu echt moet gaan slapen. De ene keer doe ik dat en de andere keer niet, dan ga ik door totdat mijn ogen dichtvallen.
Kunst wil ik het mijne maken. Ik verander/verbeter/verkracht het naar mijn smaak.
Al heel mijn leven (al 15 jaar) teken ik hoofden/poppetjes. Het zijn een soort stripfiguren, maar zo wil ik het niet noemen. Een andere benoeming heb ik er niet voor, dus noem het maar tekeningen.
Sonja Hillen (1964) – Supporter (gebreid katoen)
Mijn werk komt voort uit een eigen kijk op mijn jeugd, mijn leven als vrouw, als moeder.
Ik laat me verleiden door oppervlakkigheid en materialisme. Ik probeer te voldoen aan de eisen die deze werelden stellen, door er volop aan mee te doen, ook al wil ik dit eigenlijk niet. Dit verbeeld ik door middel van een ironisch commentaar, op een humoristische en speelse wijze. Ik toon de wereld van een vrouw met haar dagelijkse beslommeringen, dromend van een schijnwereld van perfectie. Een droom die ik koester.
Materiaalgebruik speelt in mijn werk een grote rol. In zowel mijn twee- als driedimensionale werk pas ik dezelfde materialen toe. Deze komen uit mijn directe eigen omgeving. Ze zijn herkenbaar: textiel, huishoudelijk materiaal, voedsel en snoep.
Tineke de Nobel (1957) – Bitterzoete Kousen (katoen, garen, bitterkoekjes)
Steeds staat in mijn werk de mens centraal, dus ook het menselijk been is mij niet vreemd.
Alhoewel ik moet toegeven dat ik vaak niet verder kom dan het menselijk hoofd..
Wat ik daarin allemaal zie gebeuren of meen dat er gebeurt geeft mij al stof genoeg om te schilderen. Het verval zit misschien in de benen maar de angst voor het verval zit in het hoofd.
Al die gevoelens die in onze hersenen ontstaan zoals zorgen, angsten, plezier, lust of Weltschmerz die we als mens lijdzaam ondergaan of koesteren, blijven mij intrigeren.
Zo doende blijf ik al schilderend meestal steken bij het hoofd en komt het been er bij mij normaal gesproken nogal bekaaid af.
No comment yet, add your voice below!