De kunstenaar werd opgebeld door een vriendelijke, maar kordate mevrouw, die hem mededeelde, dat hij over een maand werd verwacht bij een zaal. Er zou hem de Grote Prijs worden uitgereikt. Ze hoopte dat hij daar geen bezwaar tegen zou hebben. Omdat hij een beleefd man was, sprak hij haar niet tegen. Hij sprak met zijn vrouw en met zijn vrienden. Toen hij na een maand bij de zaal was aangekomen, mocht hij op de eerste rij zitten. Men sprak hem toe. De staatssecretaris prees hem om zijn groot inzicht in de menselijke natuur en noodde hem op het podium. Omdat hij een beleefd man was, deed hij wat hem werd gevraagd. Hij kreeg een cheque van grote geldwaarde en een artistiek stuk glas met insciptie. Hij kreeg ook het woord. Hij sprak aldus: “U geeft de prijs aan uzelf. Aan uw inzicht. Aan uw macht. U troostte mij niet, toen ik huilde. U steunde mij niet, toen ik wankelde. U keek op mij neer, toen ik klein was. Ik kijk nu op ú neer. Ik accepteer uw geld, niet uzelf.”
Zijn vrouw en vrienden wachtten op hem in een naburige kroeg.. Toen hij binnenkwam, werd hij begroet als één van hen. Door zijn tranen heen lachte hij. Zo beleefd was hij ook weer niet.
(LH)
No comment yet, add your voice below!