Kim en Marco gingen een weekend bij opa logeren. Opa was vroeger boer geweest en nog steeds woonde hij op zijn boerderij. De hele dag hielpen ze met het verzorgen van de beesten die opa nog had. Opa had pannekoeken gebakken en Marco had er wel acht opgegeten. Na het eten stak opa een pijp op. ‘Hè, opa, vertel nog eens van de oorlog,’ vroeg Kim. ‘Ja, opa, iets met vliegtuigen,’ viel Marco zijn zusje bij. Opa schonk zichzelf een borreltje in. ‘Ik heb jullie al de vorige keer verteld over die boze Duitsers. Ze hadden ons mooie land bezet, terwijl niemand ze dat gevraagd had. Op een paar mensen na wilde iedereen ze ons land uit hebben. De Engelsen wilden ons helpen en daarom probeerden ze Duitse steden te bombarderen. Die Engelse piloten waren dappere jongens. Een heleboel hebben het niet overleefd. Maar daar dachten wij toen niet over na. We waren jaloers op ze, omdat zij tegen de Duitsers vochten. ’s Nachts hoorden we het zware gebrom van de Lancasters. En soms dachten we dat we de inslagen van de bommen konden horen. Duitsland is hier maar tien kilometer vandaan. Dan dansten we rond de tafel en we juichten tot onze kelen schor waren. Gelukkig hebben ze geen bom op oma gegooid, anders had ik haar nooit kunnen ontmoeten en dan waren jullie er ook niet geweest. En nu naar bed.’ Kim droomde die nacht over oma en Marco over piloten.
Opa en de oorlog
Filed under: Fictie, VerhalenTagged with: kinderen, verhalen
No comment yet, add your voice below!