Feestdagen zijn vooral leuk als er niets te vieren valt. Als je jarig bent, heb je zogenaamd wat te vieren, maar zeg nou zelf, het is geen prestatie om een jaar niet dood te gaan. Misschien als je honderd wordt en dan nog. Mijn vader vertelde dat hij heel trots was toen hij eenentwintig werd, want toen mocht hij stemmen en in die tijd werd dat als een voorrecht beschouwd. Tegenwoordig vinden ze het belangrijker om in een auto te mogen rijden op hun achttiende dan te stemmen op een partij die toch niets te vertellen krijgt.
Tempora mutantur en nos in illis (de tijden zijn veranderd en wij zijn meegegaan) zeiden de oude Romeinen al, want toen deugde de jeugd ook al niet. Omdat wij thuis niet zo gelovig waren, was Kerstmis vooral een feest met kinderkitsch zoals engelenhaar en lichtjes en je onmachtig eten. Dat er ene Jezus lang geleden was geboren, namen we er op de koop toe bij. Pasen was bij ons niet zo belangrijk, want we aten altijd al veel eieren, omdat mijn vader dacht dat dat gezond was. Al het dierlijk leven komt uit een ei, dus dat kan niet slecht zijn, was zijn mening. Pinksteren was ook onzin, want wij geloofden niet zo dat iemand uit de dood kan verrijzen. Zelfs Hans Klok kan dat niet en die kan toch veel onwaarschijnlijke dingen. Dan blijft Oudjaar over en op een vreemde manier heb ik daar wel wat mee. Ik haat vuurwerk en oliebollen vind ik een misverstand, maar dat volwassen mensen precies na twaalf klokslagen elkaar hartelijk gaan omhelzen, dat heeft me van mijn vroegste jeugd gefascineerd. Zeker omdat tante Alida en tante Els die normaal elkaars bloed wel konden drinken ook ineens elkaar gingen zoenen en in de tijd dat je een glas champagne naar binnen kunt gieten deden alsof ze elkaar aardig vonden. Het nieuwe jaar beginnen met drie minuten vrede, dat heeft iets moois.
No comment yet, add your voice below!