Loop eens een willekeurige speelgoedwinkel in, liefst van een grote keten. Behalve dat veel speelgoed alleen goed is om kinderen te leren slopen, want volstrekt nutteloos noch amusant, is de vormgeving van de bulk van de artikelen volstrekt abject. Het is duidelijk: kinderen hebben geen smaak. Een van mijn favorieten is My little pony. Ik kan me voorstellen dat als een meisje een aantal jaren aan dit fenomeen is blootgesteld, het nooit helemaal goed meer zal komen met het kind.
Zoiets geeft een eeuwigdurend merkteken. De firma Hasbro, de maker van dit wanproduct, geeft het als ondertitel: ‘vriendschap is betoverend’. Dit wil ik volstrekt niet ontkennen, persoonlijk ben ik verslaafd aan vriendschap, maar ik kan me niet voorstellen dat dit mooie gevoel ontwikkeld wordt door het spelen met kleine speelgoedpaardjes met overdreven grote ogen. Het heet niet voor niets My little pony. Ik denk eerder dat egoïsme, bij het gemiddelde kind toch al buitengemeen aanwezig, eerder wordt gestimuleerd.
Ik kan me niet herinneren dat ik mijn jeugd in aanraking ben gekomen met kitscherig speelgoed. Daar was eenvoudigweg geen geld voor. Mijn belangrijkste speelgoed was een blokkendoos die mijn vader had gefabriceerd door bij een bevriende houthandel restjes hardhout op te halen en ze te schuren. Alle blokken waren anders van formaat, maar ik bouwde er prachtige dierentuinen mee. Lego had de markt nog niet veroverd, maar ik kan me ook voorstellen dat plastic toen niet verantwoord voor kinderen werd geacht.
Behalve beleefdheid, goed je best doen en goede hygiëne was bij ons thuis vroeger goede smaak zeer belangrijk. Goede smaak was het middel bij uitstek om je boven je eigen klasse te verheffen. Je kon je deze belangrijke eigenschap verwerven door het aanbod van officiële instanties te consumeren. Wij spreken hier over Museum Boijmans voor de beeldende kunst, het Rotterdams Philharmonisch Orkest voor muziek, de Rotterdamse Schouwburg voor toneel, Schöner Wonen voor vormgeving en de Wereldbibliotheek voor literatuur. Allemaal boordevol met goede smaak.
Wanneer ik met mijn vader naar Boijmans ging, dronk ik zijn verhalen over Herri met de Bles, Jan Steen en Karel Appel met extreme gretigheid in. Niemand behalve ik had een vader met zulke prachtige verhalen over kunst en kunstenaars. En ik zal ongetwijfeld mijn verworven kennis aan anderen willen hebben doorgeven. Er gaat een verhaal dat ik op de kleuterschool vol enthousiasme vertelde over een tentoonstelling van Henri Moore die ik met mijn vader had gezien. De leidsters vonden het prachtig, maar ik neem aan dat mijn klasgenoten mij op dat moment een alien vonden en daar hadden ze natuurlijk volkomen gelijk in.
Nu zetten bezoeken aan kunsttempels geen zoden aan de dijk als je je goede smaak wilt tonen. De beste methode is de inrichting van de woonstee. Je huis is van jou en het museum niet. De inrichting van je woonplek is creatief, het bezoeken van een kunstinstelling consumptief. Mijn vader had de meeste meubels zelf ontworpen. Hij had eigenlijk binnenhuisarchitect willen worden. Hij had onze boekenkast zelf getimmerd, ook volgens eigen ontwerp, die zo perfect in elkaar zat dat toen we zijn huis wegens overlijden moesten ontruimen alleen grof geweld oplossing bood. Hij had de houtverbindingen versterkt met verzonken spijkers zonder kop. Misschien moet een boekenkast tegelijk met zijn eigenaar sneven.
De inhoud van een boekenkast is zeer geschikt om uw goede smaak te tonen. Kunstboeken zijn altijd goed. De hoeveelheid is belangrijker dan de keuze. Met romans moet u oppassen. Bestsellers zijn fout, klassieken goed. Homerus, Cervantes, Kafka, Salinger, allemaal goed en liefst in de oorspronkelijke taal, mits u die taal ook daadwerkelijk beheerst. Het voordeel van klassiekers is, dat u niet hoeft uit te leggen waarom u die goed vindt. Dat ligt anders bij A.F.Th., Lulu Wang, Stieg Larsson en Yoep van ’t Hek. Kinderboeken zijn ook goed, mits langer dan dertig jaar geleden geschreven. Boeken over wetenschap zeggen iets over uw intellect, niet over uw smaak. Kookboeken dienen in de keuken te staan.
Mijn vader kocht eens in de zoveel jaar een kunstreproductie die hij keurig op meubelplaat plakte en die een prominente plaats in de huiskamer kreeg. Eerst hadden we Vermeer, toen van Gogh, daarna Picasso en de laatste was Karel Appel. Allemaal getuigend van goede smaak. Mijn vader had als stelregel dat een goede reproductie beter was dan een slecht schilderij. Daar had hij natuurlijk volledig gelijk in, maar het zal ook meegespeeld hebben dat een goede reproductie aanzienlijk goedkoper was dan een echt schilderij. Hij had verder de sympathieke gewoonte om mijn wat geslaagdere pogingen tot het maken van Echte Kunst, niet de kindertekeningen dus, ook in de huiskamer op te hangen, op een wat minder prominente plaats, maar toch.
Ik heb heel lang geen twijfel gehad over mijn vaders opvattingen over goede smaak. Tot je puberteit is het niet gepast om te twijfelen aan je ouders. Mijn vader was een aanhanger van Bauhaus, dat behalve wazige theorieën uiterst elegante ontwerpen heeft opgeleverd. Hij was ook wat architectuur betreft een aanhanger van het modernisme, waarvan de kerngedachte is dat Form Follows Function. Het rare is dat ik de goede smaak van mijn vader zodanig ingepompt heb gekregen, dat toen ik zwaar aan mijn vader begon te twijfelen aangaande zijn ideeën over de maatschappij en zijn invulling van het vaderschap, mijn oordeel over zijn kunstopvattingen niet veranderde. Mijn opvattingen over bijvoorbeeld moraal veranderden radicaal, maar mijn kunstopvattingen nauwelijks. Ik was hoogstens wat eigentijdser dan mijn vader, zeker wat mijn muzieksmaak betreft, maar dat was een gradueel verschil, niet fundamenteel. Hij kreeg altijd uitnodigingen voor openingen van Boijmans en toen hij daar niet meer heenging, want hij kende daar vrijwel niemand, maakte ik er gebruik van. Ik ging er dan heen met een vriend van het gymnasium, ook een kunstfreak en thans hoogleraar kunstgeschiedenis. (Ik pleeg mijn vrienden met zorg te kiezen.) Wij zopen ons klem aan de kwaliteitswijn die toen nog onbeperkt werd geschonken, in plaats van dat ene lullige glaasje van tegenwoordig. Ook de hapjes waren van een zeer redelijk gehalte. En onze gesprekken waren van hoog intellectueel niveau, uiteraard. Maar waar het om gaat is dat ik mij kunstzinnig niet verwijderde van de smaak van mijn vader. Ik kan dit alleen maar verklaren doordat er voor mij eigenlijk niets aan te merken was op de kunstzin van mijn vader. In zijn kringen was hij een non-conformist. Van Cobra houden bijvoorbeeld was in de jaren vijftig een rebelse houding. Zijn muzieksmaak was zo modern, dat ik daarin alleen maar een eigen identiteit kon ontwikkelen door van free-jazz te houden.
Smaak is net als godsdienst: beide worden in eerste instantie door de ouders bepaald. En een jong mens kan op gegeven moment besluiten het pad der vaad’ren te volgens of zijn eigen weg te kiezen. Elk besluit is legitiem, hoewel ik mijn twijfels heb bij jongelui die uit angst of onzekerheid hun culturele erfenis zonder kanttekeningen aanvaarden. Een nieuwe smaak ontwikkelen is op zichzelf eenvoudig: je sluit je aan bij een bepaalde smaakgroep. Waar eerst de ouders worden geïmiteerd, zijn het nu de leeftijdgenoten. Ik heb altijd veel bewondering gehad voor jongelui die in hun dorp de enige punker, hardrocker of hippie waren. Ze imiteerden wel, maar hadden geen steun van de geïmiteerde groep. Dat soort mensen verhuist natuurlijk zo snel mogelijk naar de grote stad, want het is misschien wel leuk om op te vallen, maar minder leuk als je vanwege je uiterlijk en smaak op je bek getimmerd wordt.
Onze smaak zegt bij welke groep we (willen) horen. Meestal dan. Want het kan ingewikkeld zijn als je van death metal houdt en normaliter gekleed gaat in ribbroek en choker. Ikzelf heb er bijvoorbeeld heel lang niet voor durven uitkomen dat ik van Frank Sinatra hield. Dat zou vreemd gevonden zijn, omdat Sinatra zoiets als VVD-muziek maakte. Dat ik van de meest kakofonische free-jazz hield was geen probleem, want dat paste bij mijn rebelse imago.
Uw cd/lp/mp3-verzameling is natuurlijk heel belangrijk als u uw goede smaak wilt tonen. Net als bij boeken is een goede variatie, oftewel een brede smaak, vrijwel altijd indrukwekkend. Een ruime hoeveelheid Classic Albums dus, graag van veertig jaar geleden. Hendrix, Coltrane, de vroege Dylan, The Band, desnoods Beatles of Miles Davis, het mag allemaal. Liefst een paar obscure groepen erbij zoals The Holy Modal Rounders, Art Ensemble of Chicago en The Fugs. U draait ze nooit meer, maar dat mag niet bommen. Van Mozart alleen de werken in mineur, maar liefst helemaal niet. Geen Bach, Brahms of Beethoven, want te bourgeois, maar wel Strawinsky, Gesualdo en Schönberg. Nog beter is muziek die niemand anders heeft in uw kringen. Probeer het eens met muziek uit de Nieuwe Hebriden, uitermate saai, maar wel apart.
Ik denk dat elke groep zijn eigen goede smaak heeft. In elke groep zal er wel een soort canon zijn, waar de appreciatie ervan verplicht is. Alleen de top van de groep kan zich permitteren deviant te zijn, maar uiteraard niet te veel. En binnen elke groep is er ook zoiets als slechte smaak.
Ik ben wel eens een kunstschilder tegengekomen die het gebruik van acrylverf beschouwde als het toppunt van slechte smaak. Alleen olieverf deugde. Fotografie, film, elektrisch versterkte muziekinstrumenten, dat alles is eens beschouwd als een voorbeeld van hoe het niet moest. Gevaarlijke nieuwlichterij en bedoeld voor de heffe des volks. Ordinair dus. Maar de olieman was vergeten dat die olieverf ook eens beschouwd werd als verwerpelijk modernisme.
Goede smaak is aan plaats en tijd gebonden. Een stad met enige historie heeft gebouwen uit verschillende tijden. Met een beetje oefening is de ouderdom van een bouwwerk te dateren. Er heerste dus in 1750 een andere smaak dan in 1850, dat kan je zien. En we nemen aan dat men over het algemeen niet expres lelijke gebouwen gaat maken.
De Nieuwe Binnenweg in Rotterdam is iets voor 1900 gebouwd. Daar zien we talloze voorbeelden van neorenaissancistische huizen. Kenmerkend zijn de horizontale lijnen en de verschillende vormen van versieringen boven de ramen, vaak in reliëf. Een straat met karakter. Briljante bouwkunst? Welnee, maar als je de oude huizen vergelijkt met de blokjes nieuwbouw ertussen, kies ik volop voor de oude gevels. De een is misschien wat geslaagder dan de andere, maar een eeuw afstand trekt de verschillen voor het niet-specialistische oog gelijk. Mijn vader, die dichter bij deze bouwstijl stond, vond in zijn jonge jaren die oude troep maar niks, hoewel hij later met heimwee kon spreken over het Rotterdam van voor de oorlog. Toen hij ook wat ouder was dus.
Die neostijlen van voor 1900 hebben tot voor kort niet gemogen. Het getuigde van slechte smaak om dat soort bouw te waarderen. Tegenwoordig, nu veel Nederlanders wonen in modernistische huizen waar elke vorm van versiering taboe is, begint er een herwaardering te komen voor versieringen. Het Rijksmuseum wordt weer in zijn oude neostijl van nepgotiek en –renaissance gerestaureerd. Bravo!
Goede smaak verandert in slechte smaak en vice versa. Maar voor iemand die hogerop wil komen is het belangrijk te weten wat de vigerende smaak is van de klasse waar hij naartoe wil. Waarom die norm er is op zeker moment bij een bepaalde bevolkingslaag is onbelangrijk. Het is een afspraak om de afspraak. Het stelt niets voor.
No comment yet, add your voice below!