Drummin’ Man

Er waren vier vrienden en ze wilden een band beginnen. Een jongen had al een jaar gitaarles, de tweede drie maanden, de derde een maand en de vierde helemaal niets. De eerste werd sologitarist, de tweede slaggitarist, de derde basgitarist en de vierde ging drummen. Op foto’s van popgroepjes uit de jaren zestig kon je de drummer er altijd direct uithalen, want die zag er het domste uit. Het schijnt dat C. Watts wel eens een boek gelezen heeft, maar van R. Starr is daarvan niets bekend.

Toen ik klein was gingen mijn ouders wel eens uit, naar concert of toneel. Wij woonden bij oma in en die paste dan op mij. Ik mocht dan altijd wat later opblijven en naar de radio luisteren. Je had toen het verschijnsel radiocauserie. Iemand hield een praatje over een onderwerp waar hij geacht werd verstand van te hebben. Zo was daar een keer dr. Paul Julien, een antropoloog die veel in Donker Afrika had vertoefd. De inhoud van zijn lezing kan ik me niet herinneren, maar de stukjes muziek die zijn woorden onderbroken, waren Echt Donker Afrikaans. Trommels, veel trommels. Het is mijn oudste muzikale herinnering. Toen is de kiem gelegd.

Ons gezin was niet onmuzikaal. Mijn vader had pianoles van oom Rinus, die gereformeerd was, maar niet ongenegen was een katholiek les te geven. Ik kan van het pianospel van mijn vader niets herinneren, maar volgens zeggen kon hij aardig preluderen, wat in die tijd de term was voor iets zelf bedenken. De piano ging al vroeg de deur uit, omdat ik toen ik vijf was nog niet het niveau van Mozart van dezelfde leeftijd had. Toch wilde ik graag muziek maken en zo rond mijn tiende vroeg ik voor mijn verjaardag een klarinet, omdat ik dat instrument kende van een bevriend jongetje. Het werd een blokfluit. Aanzienlijk goedkoper en een stuk lulliger. Frans Brüggen was nog niet bekend. Tussen mij en de blokfluit heeft het nooit geboterd.

In die tijd kwam er ook een pick-up bij ons in huis. En dat introduceerde tevens de jazz, want op de radio was weinig van die muziek te vinden. Dat was direct een grote liefde, op het fanatieke af. En, primitief als ik ben, had ik gelijk een zwak voor drumsolo’s. Behalve jazz kocht mijn vader ook volksmuziek, waaronder een epeetje met Missa Luba erop. Een muzikale Franciscaan in de Congo, pater Guido Haazen, had het geniale idee om de katholieke mis, die toen alleen in het Latijn mocht worden opgedragen, in Balubastijl te arrangeren. Latijnse zang op Afrikaanse ritmes. Verpletterende muziek. Zang en trommels, wat heeft een mens nog meer nodig. Een tweede Afrikaanse impuls voor mij. En laten we wel wezen, er wordt op de hele wereld getrommeld, maar nergens zo goed als in de Afrikaanse kampvuren langs de evenaar.

Mijn eerste drumstel was samengesteld uit diverse trommels die bij ons op school stonden omdat er vroeger nog eens een schoolorkest was geweest. Het waren dus trommels voor een symfonieorkest en niet voor een jazzgroep, maar het was een niveau hoger dan waspoedertrommels. Op school had ik een groep, The New Jazz Things, waar ik eerst trompet speelde, maar dat is een instrument dat erg moeilijk is, met name als je weinig oefent. Het voordeel van een drumstel is dat je nogal een grote raakkans hebt en in die tijd speelden we free-jazz en dan hoef je nog geeneens tot vier te kunnen tellen. Dus werd ik drummer. Toen de band uit elkaar viel, stond mijn drumstel bij ons thuis op zolder. Vaak rende ik na school direct naar boven om de broodnodige expressie uit te oefenen. Mijn moeder zei dat ze altijd kon horen hoe ik me voelde. Moeders horen alles. Soms ging mijn vader achter het drumstel zitten. Dan was hij in een goede bui. Mijn broer is in die tijd ook gaan drummen. Hij is als zodanig beroemder geworden dan ik.

Het drumstel is voortgekomen uit geld- en plaatsgebrek. De vroege jazzfanfares hadden iemand die grote trom speelde, iemand voor de roertrom, iemand voor de kleine trom met snaren en iemand die twee bekkens tegen elkaar sloeg. Buiten is dat geen probleem, maar toen de orkesten ook binnenshuis gingen spelen in bars en clubs, werd het dringen op het podium. Een genie vond het drumpedaal uit en een ander genie de hi-hat, die eerst low-hat heette, omdat ze er toen nog niet met stokken op sloegen. Dat scheelde dus drie man minder ruimte en gage. De binnendrummer heeft dus uitvindingen veroorzaakt, maar de buitendrummer, die met collegae in het fanfarecorps speelt, heeft ook iets prachtigs teweeggebracht: het vochtongevoelige vel. Drumvellen werden vroeger gemaakt van kalfsleer, een prachtig klinkend materiaal – volgens bejaarde drummers was zeker de helft bruikbaar – maar zogauw de atmosfeer vochtig werd, klonken ze als een krant, een natte krant. Ene mr. Remo E. Belli, zelf een begaafd drummer, was zo slim om materiaal dat gebruikt werd voor verkenningsvliegtuigen in WW II, Mylar®, een plasticachtige dat aan alle kanten rekbaar was, te gebruiken als drumvel. Elke narigheid kan een mooi idee voortbrengen. Sindsdien kan een natgeregende drummer geen smoesjes meer bedenken voor zijn beroerde spel.

Mijn tweede band was de popgroep The So…What Set. Dat was andere koek. Niks te free-jazzen, maar een vierkwartsmaat met afterbeat. Om mijn verloren vrijheid te compenseren, schoof ik twee oude drumstellen in elkaar en speelde met twee bassdrums. Altijd imposant, zeker als ik mijn solo speelde. Daar stond ik op. Een drummer mag ook wel eens soleren. Ik speelde toen fysiek een beetje als Animal van de Muppets. Door het zweterige werk zakte mijn bril van mijn neus, die ik dan achteloos van mijn hoofd rukte en in een hoek smeet. Succes verzekerd. Voor alle veiligheid had ik in die hoek een stapel textiel neergelegd. Spontaneïteit is mooi, maar brillen zijn duur.

Er is zoiets als een psychologie van de muzikant. Misschien is het u wel eens opgevallen dat bassisten in het autistische spectrum zitten, dus moeilijk aanspreekbaar en lang zijn, toetsenisten last hebben van intellectualiteit en gitaristen seksueel overprikkeld zijn. Hoho, niet allemaal, maar er is een tendens. Zangers (m/v) zijn ijdeltuiten, maar die hebben niks vóór zich behalve een microfoon en die situatie is nogal kwetsbaar en als ze geen microfoon hebben, zingen ze opera en dan deugen ze helemaal niet. Muzikanten zijn in beginsel sociale mensen, want je doet het meestal niet alleen, maar omdat ze ook kunstenaar zijn, is het gehalte deviante types behoorlijk groot. Tenorsaxofonisten zijn de sologitaristen in de jazz. Het zijn weirdo’s, egotrippers en freaks, om maar wat jarenzestigtermen te gebruiken. De drummer is degene die al deze eigenzinnige tiepjes moet verzoenen. Met een paar rake klappen houdt hij de boel in het gareel. Zijn enige echte vriend in de band is de trompettist, want die kent hij nog van de fanfare en is ook betrouwbaar.

Ik heb nooit met ze opgetreden, maar ik ben ooit nog eens drummer geweest in een meidenpunkgroep, Like the Monday. In feite speelden ze New Wave, een genre dat me geheel onbekend was, maar er werd mij toegestaan een eigen weg te volgen. Ik moet even iets uitleggen. Een jazzdrummer tikt de tellen op een bekken en popdrummers doen dat op een gesloten hi-hat. Tel één en drie doet hij met de bassdrum en tel twee en vier doet hij met zijn snaredrum. In feite is het wat ingewikkelder, maar het komt hier wel op neer. Nu kan een drummer ook doen alsof hij een bassist is en loopjes maken, toekedoekedoem-toemtoekedoemtoek. Zoiets. De drummer loopt over zijn trommels en gebruikt de bekkens alleen als extra accent. Dat mocht dus in de New Wave. En ik mocht van de meiden New Wave-drummen. De meiden waren rond de zestien en ik was twee keer zo oud. Nu ben ik nog eens zo oud, maar de herinnering koester ik.

Als de drummer muzikaal niet kan opschieten met de bassist, heeft de band een groot probleem. Meer nog, dan kan de band zichzelf beter opdoeken. Meestal wordt er dan naar een nieuwe drummer gezocht, want de bassist is een vriend van de gitarist. Van alle bandleden is de drummer de meest gewisselde, want hij staat onder aan de pikorde. Bovendien komt hij altijd te laat en bij een optreden heeft hij zijn stokjes vergeten. Om mijn status als muzikant te verhogen, ben ik er toetsen bij gaan spelen. Dat kan ik niet zo goed als drummen, maar met een aantal trucjes lijkt het soms heel wat. Als ze mij uit een band gooien, zijn ze gelijk een toetsenist kwijt.

Tegenwoordig komen er drummers van het conservatorium. Die kunnen muziek lezen en omdat ze ook gestemd slagwerk zoals marimba leren spelen, weten ze ook iets van akkoorden af. Sommige van die slagwerkers zijn ook drummer. Het verschil tussen een slagwerker en een drummer is dat de eerste staat en de tweede zit. Dat heeft niks met luiigheid te maken, maar op die manier heeft de drummer zijn voeten vrij. Die dienen dan om hi-hat en bassdrum te bespelen. Vroeger was drummen te ordinair voor het conservatorium. Maar toen je daar ook jazz kon studeren, werd het drumstel gelijk mee geëmancipeerd. Dat is een mooie zaak, maar muzikanten van mijn generatie die zichzelf muziek hebben geleerd kunnen geen muziek lezen en wij drummers al helemaal niet.

Mijn eerste voorbeeld in de jaren zestig was Han Bennink. Die had een soort zelfgemaakt drumstel en daarnaast had hij nog een vrachtwagen met dingen waar men voorheen niet aan gedacht had om er op te slaan. Pannendeksels, stukken metaal, kinderspeelgoed, niks was hem te dol. Hij speelde op de vloer, op de muren en op zichzelf. Een ook zette hij vaak zijn voet op zijn snare, om de toonhoogte te veranderen. Omdat hij heel hard speelde en inferieure stokken gebruikte, sloeg hij er per optreden zo’n dozijn aan gort. Hij schijnt er pas onlangs achter gekomen te zijn dat er ook betere stokken in de handel zijn. Dat harde spelen heeft hij nog steeds niet afgeleerd. Zijn vrachtwagen laat hij tegenwoordig ook thuis, want ik heb hem laatst zien optreden met alleen een snare en een schaar. Door hem geïnspireerd poogde ik mijn drumstel ook uit te bouwen tot een complete slagwerkgroep. Op het hoogtepunt van de massaliteit kostte het mij twee uur om de boel op te bouwen.

Je hebt van de Amerikanen die als ze in Nederland moeten optreden alleen hun setje bekkens meenemen. Ze spelen gewoon op een geleend drumstel. Dat zou ik nooit kunnen. Aan mijn drumstel moet men kunnen zien wat voor Apart Type ik ben. Misschien is dat een karakterfout, maar het is niet anders. Zo heb ik bijvoorbeeld een staande tom met pedaalmechaniek, zodat ik de toonhoogte kan veranderen. Heeft niemand, behalve verder Pierre Courbois. Mijn ride, dat is het bekken dat voor u links staat en voor mij rechts waar het basisritme op wordt gespeeld, is een flatride. Dat betekent dat er geen cup op zit. Een zacht bekken. Op zo’n bekken speelt vrijwel niemand.. Mijn hihatbekkens zijn een inch kleiner dan gebruikelijk. Ik heb rototoms.Vellen die je met een handomdraai kunt stemmen. Zie je zelden. En ik kan met vier stokken spelen. Per hand een mallet (paukenstok) op de toms en een stick op de bekkens. Nog nooit ergens anders gezien. Ik heb een eenhandige roffel uitgevonden, dan heb je nog een hand vrij om iets anders te doen. Ik heb zelfgehamerde bekkens. Mijn gebrek aan techniek compenseer ik met inventiviteit. Tegenwoordig speel ik op een drumstel dat geen ketels heeft. Ook Erg Apart. De fabriek is failliet gegaan omdat niemand erop wilde spelen.

Een organist heeft het nog moeilijker, want die moet met zijn voeten de baspartij spelen maar het is niet iedereen gegeven om als drummer met vier ledematen verschillende instrumenten te bespelen. Dat vereist coördinatie en niet zo’n beetje ook. Om deze stress aan te kunnen, is een drummer een geregeld consument van drank en tabak. En die drank leidt weer tot zwaarlijvigheid. Er zijn ook magere drummers, maar die gebruiken vaak speed. Drummers zijn dikwijls ook intens verlegen, daarom stellen ze zoveel trommels en bekkens op, dat ze niet meer te zien zijn. Dat gebral in de kleedkamer is om hun verlegenheid te overschreeuwen. Eigenlijk zijn wij drummers bescheiden mensen, die snakken naar een beetje warmte, maar te dom zijn om dat op een fatsoenlijke manier te vragen. Daarom spelen drummers harder dan nodig is. Dat is zielig, maar ook een schreeuw om erkenning, een noodkreet om respect en een buitensporige vraag om liefde. Als u een drummer tegenkomt die zich weer eens irritant opdringerig gedraagt, besef dan dat het een mens is die eigenlijk een echt instrument had willen spelen.

Filed under: De Mens, MissiveTagged with: , ,

No comment yet, add your voice below!


Add a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Comment *
Name *
Email *
Website

Let wel!

Natuurlijk kunt u op dit artikel reageren. Helaas kijken wij eerst of uw reactie voldoet aan onze eigenzinnige maatstaven voor stijl en inhoud. Wij schuwen de kritiek niet, mits goed geformuleerd en onderbouwd. Ook sluiten wij een weerwoord niet uit.

Alvast bedankt.