De film Paterson van Jim Jarmusch gaat over een week uit het leven van de buschauffeur Paterson die woont en werkt in de stad Paterson in New Jersey. Overdag zit hij op de bus, daarna gaat hij naar zijn huis waar zijn vriendin Laura op hem wacht met het eten en iets artistieks dat ze die dag gemaakt heeft. Daarna gaat hij met zijn hond naar de kroeg. Hij maakt bijzonder weinig mee. Hij observeert, luistert gesprekken af van zijn passagiers en schrijft gedichten in een klein schriftje. Hij is fan van William Carlos Williams die een dichtbundel met als titel Paterson geschreven heeft. Williams en het stadje Paterson bestaan echt. Overigens een briljante film.
De persoon Paterson wordt gespeeld door Adam Driver. Die heeft de gedichten die zijn personage schrijft niet zelf geschreven. Jim Jarmusch heeft ze ook niet geschreven, maar ene Ron Padgett. Een echte dichter. Een voorbeeld van een gedicht dat zogenaamd door de verzonnen figuur Paterson geschreven is.
Poem
I’m in the house
It’s nice out
Warm
Sun on cold snow
First day of spring
Or last day of winter
My legs run up the stairs
And out the door
My top half here writing
De meeste gedichten die ik gevonden heb van de film zijn langer, maar dit is een aardig voorbeeld. Ik moet hierbij vermelden dat ik de laatste zin totaal niet begrijp.
Ik vind dit helemaal niet zo’n best gedicht. Iets te simpel, maar die laatste zin zou het goed kunnen maken.
Het schijnt dat de meeste van de gedichten die in de film gebruikt zijn al bestonden. Jarmusch zal ze uitgekozen hebben omdat ze bij zijn figuur pasten. Padgett heeft in ieder geval één gedicht speciaal voor de film geschreven. Dat hele dichtgedoe in de film is een rare grap. Stel je voor dat we de film naar Nederland verplaatsen waarin een buschauffeur (gespeeld door Dennis van de Ven bijvoorbeeld) in zijn vrije tijd gedichten schrijft die in werkelijkheid door Hans Lodeizen geschreven zijn. Het zou de regisseur kwalijk genomen zijn. Of misschien hebben wij in Nederland geen filmer van het niveau van Jarmusch. Beter zou zijn een dichter/tekstschrijver in te huren die echte gedichten kan schrijven in een stijl die niet zijn oorspronkelijke is. Iemand die een kunstenaar kan creëren die hij niet zelf is, maar waarvan het werk authentiek lijkt.
Het is eerder gebeurd. De Portugese dichter Fernando Pessoa had een aantal heteroniemen. Bij hem was het psychische noodzaak, heb ik begrepen. Bij een pseudoniem blijft de schrijver zichzelf en de lezer mag weten dat de auteur eigenlijk een andere naam heeft. Bij een heteroniem wordt een nieuwe schrijvers-persoonlijkheid geschapen, compleet met een verzonnen biografie en de lezer mag dat niet weten.
Ik ben dol op inspector Morse. Dat is een fictief persoon. Hij lost moorden op in Oxford. Ik weet ook wel dat het allemaal verzonnen is. Ik ben niet gek, hoop ik. Het kwam een keer voor dat hij een moord moest oplossen op een kunstenaar. En hij komt dan op het atelier van die vermoorde kunstenaar. Daar hangen natuurlijk schilderijen – een enkele keer staan er beelden – van die imaginaire kunstenaar. En misschien wel de tweede keer dat ik de aflevering zag, besefte ik dat er een kunstenaar was ingehuurd die het werk van een niet-bestaande kunstenaar moest verbeelden.
Dan word ik een beetje gek.
Wie maakt die kunst? Hebben ze iemand gevonden die toevallig wat doeken overhad? Meestal zijn het heel redelijke kunstwerken. Ik zeg meestal omdat al die andere geweldige Engelse inspecteurs altijd wel een keer in een atelier komen van een kunstenaar. Ik ben kenner, wil ik maar zeggen. Van kunst en Engelse detectives. Er moeten beeldende kunstenaars zijn die het vak zodanig beheersen dat ze een nieuwe kunstenaar scheppen. Maar als het bestaande werk van een kunstenaar wordt ingehuurd, dan kan je de constructie krijgen dat iemand bekend wordt onder een andere naam dan de zijne. Het zal goed betaald worden, maar het lijkt me een curieuze ervaring.
Ik heb vroeger in mijn eentje ook kunst gemaakt, beeldende kunst dus. Ik had eens van Leo de Jong, een briljant kladschilder, de resten gekregen van een theeëi. Zo een met een knijpertje, maar het knijpertje zelf was weg. Nu kan ik met behulp van een verstekzaagapparaat heel aardige lijstjes maken. Ik plakte het theeding in een verdiepte lijst, deed daar nog wat dingetjes bij, verfde wat en voilá: een kunstwerk. Ik gaf het de titel: ‘Het open huwelijk.’ Zelfs de titel had ik geleend. Van een bevriende lijstenmaker kreeg ik restjes van ‘mooie’ lijsten, die ik dan een nieuwe functie gaf. Ik gebruikte alle materialen die in mijn omgeving voorradig waren en ik plakte alles in lijstjes. Alles was symmetrisch, geïnspireerd door de altaren in de katholieke kerk. Als je als kunstenaar geen nare jeugd hebt gehad, moet je het ergens anders vandaan halen. Het betekende natuurlijk niets, maar het zag er wel ‘mooi’ uit. Ik noemde mijzelf geen kunstenaar, maar esthetisch knutselaar. Een aardig halfrijm. Ik kan een kunstenaar imiteren, maar ik heb de ziel niet. Ik ben niet bevlogen.
Ik ken veel bevlogen kunstenaars die hun kunst maken uit een innerlijke noodzaak. Die daartoe zelfs op de academie zijn gegaan in de hoop die noodzaak technisch te onderbouwen. Maar ik benijd ze niet. Elk behaald diploma suggereert dat er een verplichting is iets met dat diploma te doen. De innerlijke noodzaak wordt uiterlijke noodzaak.
Zo’n kunstenaar die gevraagd wordt om kunst te maken voor een film. Wordt hij gevraagd omdat zijn werk past bij de imaginaire kunstenaar? Het is bekend dat in films kunstenaars altijd getourmenteerd zijn of anderszins gek. De kunstenaars die ik persoonlijk ken, hebben zoals iedereen vreemde trekjes, maar voor de rest zijn het redelijk gezonde mensen. Nu zijn dat geen heel bekende kunstenaars, anders zouden ze niet met me omgaan. Maar als er een kunstenaar voorkomt in een film, moet hij iets echt raars hebben, zoals we hebben geleerd uit biografieën van grote kunstenaars. Ze maken prachtige kunst, maar er zit een steekje los of hebben iets traumatisch meegemaakt. Renoir had artritis en zijn zonen waren oorlogsinvaliden. Matisse ging op het eind van zijn leven maar papierknippen, omdat je in een rolstoel niet meer zo goed kunt schilderen. Joseph Beuys was een fabulant en Picasso had satiriasis.
Echte kunstenaars. Nu is het de vraag of je een echte kunstenaar wordt door veel lijden, zoals ziektes, miskenning of een verstoorde moeder-zoonrelatie. Of dat de biografen denken dat je zonder lijden geen echte kunstenaar kan zijn. Ik neig zeer naar het laatste.
Persoonlijk vind ik het leven van een kunstenaar volstrekt oninteressant. Het interesseert me geen bal hoe iemand tot die meesterwerken gekomen is. Toen ik voor het eerst Beuys zag, wist ik niets van de man, maar ik vond het fascinerend. Vilten dekens, dode bijen, vethoeken. Voor mij nog nooit eerder vertoond. Naderhand las ik over zijn achtergrond. Als neergestorte oorlogsvlieger werd hij gered door Tartaren die hem met vet insmeerden en in vilt wikkelden om hem warm te houden. Weer naderhand bleek dat hij die achtergrond gefabuleerd had. Dat soort dingen wil ik niet meer weten.
De wereld denkt daar anders over. Er is een boek van William Boyd dat met behulp van David Bowie en nog wat andere beroemdheden een relletje veroorzaakt heeft. Het heet Nat Tate: An American Artist 1928-1960. Het is een fictieve biografie van een minor painter met een te vroeg gestorven moeder, een alcoholprobleem en last van miskenning. Tate vroeg op gegeven moment al zijn werken terug van de kopers om ze te verbeteren, maar hij verbrandde ze. 99% van al zijn werken zijn aldus vernietigd. Uiteindelijk pleegde hij zelfmoord.
Velen trapten erin en niemand van de kunstwereld wilde toegeven dat hij nog nooit van die Tate gehoord had. Zeker omdat mensen als David Bowie en Gore Vidal in het complot zaten. Dit was een geval van bewuste misleiding, maar er was een hint: de naam Nat Tate was een combinatie van National Gallery en Tate Gallery.
In feite was dit een grap, maar die Van Meegeren maakte geen grappen. Achteraf kunnen we niet begrijpen hoe ze vroeger in die valse Vermeers getrapt zijn, maar dat zal wel voortschrijdend inzicht zijn. Met de kennis van nu et cetera. In die zin lijkt hij op zo’n schilder bij Morse: miskend onder eigen naam en beroemd als vervalser. Inmiddels zijn zijn schilderijen onder zijn eigen naam ook kostbaar en inmiddels ook al vervalst. Het moet niet gekker meer worden, zoals de volkswijsheid zegt.
Stiekem vervalsen mag niet, maar bewuste fake mag wel. Zoals u misschien weet, maak ik daar zelf vaak gebruik van. Dit stukje heb ik bijvoorbeeld niet zelf geschreven.
Maar gaat u alstublieft Paterson zien en geloof dat de buschauffeur het zelf heeft geschreven.