Ik heb niets tegen nadenken. Dat kan in je eentje, op de wc bijvoorbeeld of met een andere persoon, liefst met een alcoholhoudende versnapering. De onderwerpen op zich doen er niet toe. Dat kan bijvoorbeeld zijn waarom we altijd naar dezelfde kant van de maan kijken of waarom zoute drop alleen in Nederland gewaardeerd wordt. Het is volstrekt niet nodig om dan naar de maan te kijken of zoute drop te eten. Je kunt alleen met woorden een hoop oplossen. Het heeft iets moois, dat tweedenken en het kost, op de drank na, geen fluit.
Ik ben opgevoed als denker. Dat wil zeggen dat ik op het gymnasium heb gezeten. Daar leer je niets dat je in het dagelijks leven nodig hebt. Niets dat direct nuttig is. Algebra is uitermate nuttig, maar alleen indirect. Het beheersen van de Franse taal is alleen nuttig als je in Frankrijk op vakantie bent, maar op het gymnasium leer je geen Frans spreken, maar je wordt wel geacht na het behalen van je diploma een artikel in Le Nouvel Observateur te kunnen lezen. Ik wil hierbij direct vermelden dat ik zulks nooit gedaan heb.
Biologie, natuur- en scheikunde, de zogenaamde NSB-vakken, leken me toen op school wel nuttig. Uitvindingen doen om het welbehagen van de wereldbevolking te vergroten. Een zelfdragende tas bijvoorbeeld, overigens een idee van mijn toenmalige vriend Jeroen, die alfa was en dus niet begreep dat zoiets niet mogelijk was. De alfa’s hadden die NSB-vakken niet en ze misten wat. Niet alleen om de kennis die je vergaart, maar ook omdat het regelmatig ‘leuke’ lessen waren, want er werden proeven gedaan. Met name onze leraar natuurkunde, de heer Van Vianen, die de bijnaam Porkie had vanwege zijn uiterlijk, was dol op proeven. Een beruchte proef was die over het onderwerp actie en reactie, waarbij hij de gehele klas met water onderspoot inclusief zichzelf. Er ging het verhaal dat de amanuensis, de heer Suiker, op dat moment binnenkwam en de historische woorden sprak: “Het kind is weer bezig.” Dezelfde amanuensis kon ook glasblazen en een versterker bouwen, iets wat mij erg moeilijk leek.
Toen ik tien was, kreeg mijn moeder een stiekeme verhouding met oom Joop. Die was timmerman en hij maakte voor mij een echte volwassen werkbank, waarschijnlijk om mijn moeder te paaien, want een vrouw met kinderen is beter te versieren als je leuk met haar kroost omgaat. En misschien was ik ook een aardig ventje, het is niet geheel uit te sluiten. Op die werkbank maakte ik zwaarden en schilden, want op die leeftijd is het ridderspel zeer aangenaam. Ik mocht ook van mijn vader zijn gereedschap lenen, denk ik, hoewel hij daar zeer zuinig op was. Het zou ook kunnen dat ik van oom Joop een oude hamer, een zaag en een nijptang kreeg, maar deze details zijn in mijn geheugen weggezakt. (Wat wilt u? Het is zo’n vijfenvijftig jaar geleden!) Mijn vader had heel bijzondere gereedschappen, zoals een zwei, een drevel, een toffelzaag, een zoetvijl. Geheimzinnige namen voor voorwerpen met een geheimzinnig nut. Inmiddels ken ik hun functie en daar ben ik blij mee.
Ik heb niets tegen nadenken, ik doe het met liefde, maar met mijn handen werken, daar word ik erg gelukzalig van. Toen ik voor het eerst een tafel maakte, voor mezelf, en hij bleef staan en hij was bruikbaar, toen was ik erg trots op mezelf.
Toen ik voor het eerst in een eigen huis ging wonen, schafte ik mij een Black & Decker boormachine aan. Want in een huis valt er altijd wat te knutselen. Bij deze boormachine waren ook een cirkelzaag- en vlakschuurhulpstuk bijgeleverd. Als je het zorgvuldig monteerde was de kans niet heel erg groot dat je jezelf mutileerde. Ik was zo trots op mijn alleskunnende machine dat ik van alles bedacht om het ding te kunnen gebruiken. Eerst het eigen huis bebouwen en toen alles getimmerd was ging ik zelfs klussen bij andere mensen. Ik maakte bedden en boekenkasten. Ik liet me daarvoor niet betalen, maar vroeg de mensen om een stuk gereedschap om de klussen nog beter te kunnen uitvoeren. Zo schafte ik mij een workmate aan, een uitklapbare werkbank dus, en een deuvelmaster. Deuvelen is een fijne methode om bijvoorbeeld planken haaks aan elkaar te verbinden. In de ene plank boor je een aantal gaten en in de andere plank ook. Dan stop je een cilindertje, de deuvel, met lijm in de corresponderende gaten en de planken zitten dan muurvast. Een pen-en-gatverbinding met een losse pen, zoiets. Nu is het bijzonder moeilijk om die gaten precies tegenover elkaar te boren. Een deuvelmaster zorgt voor de broodnodige precisie. Ik bedacht allerlei smoezen om te kunnen deuvelen. Maar dat is dus lang geleden. Ik moet het apparaat nog ergens hebben, maar het ligt al meer dan dertig jaar ongebruikt in de kast. Ik ben uitgedeuveld, waarschijnlijk.
Ik zei al dat nadenken met zijn tweeën gezelliger is dan in je eentje en dat geldt ook voor knutselen. Mits met de juiste persoon natuurlijk. Mijn goede vriend W. is ook handig, maar hij is niet zo slordig als ik, bijvoorbeeld. Door samen te werken, creëer je eigenlijk een extra virtuele hand. Onze kennis wordt niet opgeteld, maar vermenigvuldigd als het ware. Met zijn tweeën houden we ook van dom werk, zoals laatstelijk honderd blokjes hout aan elkaar lijmen en schroeven. Ondertussen kunnen we dan een licht filosofisch gesprek hebben. In kleine kring staan W. en ik bekend als Buurman en Buurman, omdat wij ook op interessante oplossingen komen en altijd welgemoed blijven als het eens mis gaat. Daar staat tegenover dat wij nog nooit een huis onder water hebben laten lopen en geen rare neuzen noch dito petjes hebben.
Vroeger had je voor elke werkzaamheid een specialist. Die had een lange opleidingstijd gehad, bij zijn vader of bij een meester, want de gereedschappen waren primitief en vrijwel alles kwam neer op een goede oog-handcoördinatie. Het duurde een tijd voor je dat eigen had gemaakt. Mijn bewondering voor middeleeuwse handwerkslieden is grenzeloos. Ze metselden gigantische kerken en construeerden en beitelden prachtige koorbanken. Je had toen weinig amateurs. Tegenwoordig is vrijwel iedereen amateur. Je zet zelf je Ikea-meubel in elkaar. Je moet wel een grote kluns zijn om dat niet voor elkaar te krijgen en dat komt doordat je geen moeilijke gereedschappen nodig hebt. Nu goed, een kerk zet je niet zelf in elkaar, maar een pre-fab schuurtje lukt wel. Schrijnwerkers hebben nog steeds een opleiding nodig, gelukkig wel.
Enige tientallen jaren geleden begonnen de computers de huishoudens te bevolken. Mijn broer was een early adopter. Die liet zelfs twee computers tegen elkaar schaken. Hij leerde zichzelf Basic en knutselde programmaatjes in elkaar, die ongetwijfeld heel nuttige dingen konden. Mijn vriend Arthur was in het programmeren professioneel. Hij was zo slim na het behalen van zijn HBS-diploma een cursus programmeren te volgen, waardoor hij als eerstejaars al assistent van de professor kon worden. Arthur had een vooruitziende blik en heeft altijd zijn brood kunnen verdienen. Ik heb zelfs wel eens met hem meegewerkt aan een nieuw idee. De kleurentelevisie was net op de markt en er waren weinig uitzendingen. Nu hadden wij bedacht dat je een kastje zou kunnen ontwerpen dat aangesloten moest worden op de tv en waarmee je oneindige patronen zou kunnen vertonen. Een bewegend behang. Later heeft men de screensaver bedacht voor de monitor, maar eigenlijk hebben ze dat idee van ons gepikt. Arthur werkte toen op het Mathematisch Instituut te Delft, waar een gigantische zaal was met enorme computers. Ergens in een hoekje stond een computer die gebruikt werd door Peter Struycken, die vast ook iets moois had bedacht. Wij mochten daar ook op werken. Mijn taak was overigens het bedenken van patronen en Arthur zou de rest moeten doen. Ons kastje is er nooit gekomen, waarschijnlijk omdat wij voorliepen op de mogelijkheden van de computers en televisies uit die tijd, maar dat kan ook een smoes zijn.
Wat ik leerde van mijn werkzaamheden met Arthur was dat computers ontiegelijk moeilijk waren, hoogstens geschikt voor professionals en fanatiekelingen en dus zeker niet voor mij. Veel later, in de jaren negentig, kreeg ik een vertaalopdracht. Een thriller van meer dan driehonderd bladzijden van de Amerikaanse schrijver James W. Hall. Helaas moest de arbeid op een computer gedaan worden, want met typoscripten werkten ze niet meer bij de uitgeverij. Mijn broer had nog een oude computer voor mij en na een korte schriftelijke cursus ging ik aan de slag. Voor mij was het ding niet meer dan een typemachine met geheugen en na het vertalen heb ik hem nooit meer gebruikt.
Daarna kwam ik in aanraking met een computer met een muis. Dat was al heel wat, maar er zat ook een tekenprogramma op, Corel Draw. Ik kan absoluut niet tekenen, maar op zo’n programma worden je tekenvaardigheden al snel aanvaardbaar. En al die lettertypes! Vroeger plakte je een tijdschrift in elkaar met wrijfletters die behoorlijk prijzig waren en die een grote mate van nauwkeurigheid vereisten. Ik zal u verklappen dat zonder de computer dit blad niet had bestaan.
Taal is een mooi gereedschap, maar in feite is de taal af. Er zijn natuurlijk veranderingen binnen een taal, we spreken en schrijven anders dan honderd jaar geleden, maar we praten niet beter dan honderd jaar geleden. Ik heb ook niet het idee dat we beter denken dan honderd jaar geleden. Het uiterlijk verandert van taal en denken, maar het blijft het aantrekken van een ander jasje: de functionaliteit is niet veranderd. We praten en denken ook niet sneller. Met gereedschappen is dat anders. De deuvel is een mooie vinding, maar met een deuvelmaster gaat het in elkaar knutselen van een kastje beter en sneller. Vóór de deuvelmaster kon ik niet deuvelen.
De bereikbaarheid van handige gereedschappen democratiseert. En dat is nodig omdat er steeds meer apparaten bijkomen die een niet-specialist totaal niet begrijpt. Percentueel zijn er nu meer mensen die een tafel zelfstandig kunnen fabriceren dan vroeger, met dank aan de zaaggeleiders, de fijne houtlijmen en de kruiskopschroeven. Alles betaalbaar. Als mijn oude cv kapot was, kon mijn vriend B. die maken door er een nieuwe pomp in te zetten. Als mijn huidige cv het niet doet, komt er een specialist, die mij vertelt dat ze regelmatig op cursus moeten om de nieuwe ontwikkelingen te kunnen volgen in het cv-wezen. Als de batterij van mijn eerste synthesiser leeg begon te raken, kon alleen de importeur die vervangen. De huidige generatie synths heeft daar geen last meer van, maar u begrijpt wat ik bedoel. Specialisten blijven nodig, maar de amateur kan veel meer dan vroeger. Het bereik van een individu is potentieel groter geworden, maar naar verhouding is zijn handigheid hetzelfde gebleven.
De al genoemde vriend W. heeft zichzelf een aantal jaren geleden geleerd om met computers om te gaan. Een computer is fantastisch gereedschap, maar u zult beamen dat hij regelmatig iets doet dat u niet wilt of weigert te doen wat u hem heeft opgedragen. Het feit dat je regelmatig updates moet downloaden, betekent dat het apparaat eigenlijk niet echt deugt. Daarom is mijn vriend W. zo belangrijk: in nood verschijnt hij bij zijn klanten thuis, luistert naar hun probleem, vinkt iets aan of uit, installeert iets opnieuw en/of legt de mensen de juiste procedure uit. Hij is amateur, maar wel een superamateur. En broodnodig, omdat het onderhavige gereedschap te ingewikkeld is geworden.
Ik heb mijzelf onlangs een lijmpistool aangeschaft. Die heb ik nodig voor een bepaald project, maar ik weet nu al dat ik ga proberen om er nieuwe toepassingen voor te vinden. Daar ga ik nog over nadenken, want zoals u weet heb daar niets op tegen.
No comment yet, add your voice below!