Kijken en spreken

Lang geleden was ik met mijn vriendin E. in Wenen. Dat was toen een aangenaam burgerlijke stad met beleefde mensen en een aantal gigantisch grote musea, die op onregelmatige tijden open waren. Als wij zo’n gebouw bezochten, dan ging E. voor het eerste schilderij staan en bekeek het grondig. Als zij naar schilderij twee ging, ging ik naar zaal twee. Als ik het gehele museum bekeken had, had zij een zaal in zich opgenomen. Ik was getrainder dan zij in kunst, maar het verschil in tempo kon daaraan niet geheel geweten worden.

Ik was laatst met mijn jonge vriend S. in Boijmans. We bekeken samen de oude kunst aldaar. Het ging grondig. We bespraken de technieken van de Oude Meesters, zagen de vooruitgang in de benadering van het perspectief door de eeuwen heen en analyseerden er lustig op los. Jongens van dertien die van kunst houden zijn zeldzaam, maar hij wil zelf kunstenaar worden en dan kan je niet vroeg genoeg met kijken beginnen.

Het verschil tussen genoemde situaties is dat ik door taal geduldiger word. Over moderne kunst valt niet veel te vertellen, omdat die zich aan de (mijn?) taal onttrekt. Natuurlijk zijn er boekenkasten volgeschreven over de moderne kunst, maar daar heb ik nooit iets aan gehad, behalve in de periode waarin ik last had van adolescent-filosofische neigingen. Ik heb nog nooit een zin van Rudi Fuchs of Jan de Hoet begrepen, terwijl Henk van Os altijd te volgen is. Dat zegt iets over die personen, maar ook over hun onderwerp. Over een obscuur schilderij van de reeds lang geleden overleden Gijsbert de Hondecoeter – ik noem maar iemand – kan Van Os gemakkelijk een kwartier boeiend volpraten en als Fuchs een half uur over de levende Jannis Kounellis – ik noem nog maar eens iemand – wil vertellen, ben ik na de eerste komma al afgehaakt.

Ik was eens in Gent, waar De Hoet een contemporaine tentoonstelling had gemaakt. Een van de locaties was een oude abdij. Ik liep op de kloosteromgang en hoorde een vreemd sissend geluid. Het geluid werd steeds harder. Toen ik de hoek omsloeg, zag ik een dozijn grote brandende lasbranders op een rij. Dat was alles. Het maakte diepe indruk en ik kan bij god niet uitleggen waarom. (De maker was Jannis Kounellis.) Gelukkig komt het wel eens voor dat een contemporain werk mij raakt, maar ik kan nooit vertellen waarom. Ik realiseer me dat ik dat ook niet kan bij een klassiek werk, maar dan kan ik gemakkelijk uitwijken naar de gebruikte technieken en naar wat de voorstellingen zouden betekenen.

Misschien kan ik gewoon niet goed zien. Ik kijk al meer dan vijftig jaar naar moderne kunst en mijn tempo in musea en galeries ligt hoog. Ik meen het al snel gezien te hebben. Het roept bij mij geen woorden op en pas als er voor mij te begrijpen woorden voor iets zijn, bestaat iets echt. Mijn eigen woorden begrijp ik meestal en die van Fuchs nooit. Ik moet er echter rekening mee houden dat Fuchs zijn eigen woorden begrijpt, hoewel me dat moeite kost. Hij moet, net zoals ik, gevangen zijn in zijn eigen teksten.

Bij een andere non-verbale kunstuiting, muziek, ligt het simpeler. Je kunt zeggen dat in maat 34 van een bepaald stuk een verminderd septiemakkoord wordt gebruikt en dat een stuk in 11/8 is geschreven. Voor muziek is er een adequate beschrijving bedacht: het notenschrift. Je kunt aantonen dat een zanger vals zingt, maar je kunt niet aantonen waarom een bepaald stuk muziek mooi is. Gelukkig geldt dat voor alle kunstuitingen. Recensies van concerten zijn altijd hopeloos kinderlijk. Technisch is muziek volledig bespreekbaar, maar alleen voor ingewijden. Voor de rest zijn er geen woorden voor, nog minder dan voor beeldende kunst. Muziek onttrekt zich aan de taal. Misschien dat er daarom zo vaak bij gezongen wordt, dan kunnen we het tenminste nog over de tekst hebben.

Het kost de meeste mensen weinig moeite om over proza te praten. Er is namelijk dan een verhaal. Verhalen menen wij te begrijpen. Iedereen speelt de hoofdrol in zijn eigen verhaal. Er zijn honderden leesclubs, waarin mensen bespreken wat ze gelezen hebben. Er zijn minder kijk- en luisterclubs. Voor het kijken en luisteren hebben we experts, teksten kunnen we zelf wel aan.

Hoewel ik zelf van tijd tot tijd een gedicht schrijf, vind ik het moeilijk, anders dan met een collega, erover te spreken. Poëzie doet alsof het tekst is, maar is nauw verwant met muziek. Poëzie is een beetje stiekem: het vermomt zich als een tekst en onttrekt zich vaak aan de logica die taal moet hebben om begrepen te worden. Door de onregelmatige regelval heeft poëzie tevens een visueel aspect. Poëzie is een veelkoppig monster.

Ik kan slecht kijken, beter luisteren en goed lezen. Dat is mijn beperking. Ik kan u nu verklappen dat ik erg jaloers was op mijn vriendin E., die toen in Wenen zo goed kon kijken. Maar helaas kon ze me niet vertellen wat ze gezien had. Voor beeldende kunst zijn vaak geen woorden. Daar moeten we ons bij neerleggen.

Filed under: De Mens, MissiveTagged with: , ,

No comment yet, add your voice below!


Add a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Comment *
Name *
Email *
Website

Let wel!

Natuurlijk kunt u op dit artikel reageren. Helaas kijken wij eerst of uw reactie voldoet aan onze eigenzinnige maatstaven voor stijl en inhoud. Wij schuwen de kritiek niet, mits goed geformuleerd en onderbouwd. Ook sluiten wij een weerwoord niet uit.

Alvast bedankt.