Ik moet het even kwijt: ik hou niet van kunst, de beeldende variant. Ik heb zowel in Denemarken als in Nederland mijn opleidingen op dit vlak ruimschoots gevolgd. Ik heb zelfs een aantal redelijk belangrijke tentoonstellingen gehad. En natuurlijk vind ik wat ik zelf maak erg mooi en belangrijk en ook vreselijk interessant. Maar nu was ik toevallig vandaag met twee vrienden naar een kunstbeurs en ik vond er geen donder aan.
Die jongens waar ik mee was vonden het zeer interessant en misschien ook wel mooi, maar ze konden aan mijn sjaggerijnige postzegel zien dat mijn humeur niet door het tentoongestelde werd opgehoogd. De top van het Nederlandse en bevriende buitenlandse galeriewezen was vertegenwoordigd; alles met een zeer conceptuele basis. In principe hou ik daarvan. Kunst moet een idee hebben of in ieder geval een idee opleveren. Aan mijn gezelschap lag het niet: een leuk kunstnichtenstel, gevoel voor humor, slim en niet klef onderling. Maar ik voelde me buitengesloten. Achteraf gezien door mezelf, maar dat wist ik toen nog niet.
Het is mateloos irritant om in een gezelschap te verkeren dat tevreden is met de omgeving terwijl jij dat gevoel absoluut niet hebt. Ik heb het ook wel eens in een bioscoop. Een schijnbaar ernstige film. Iedereen in de zaal is gespannen bezig om het drama tot zich te nemen. Ik ook. En dan ineens komt er een moment waarop ik als enige in schaterlachen uitbarst. Ik zie iets onweerstaanbaar komisch, maar helaas ben ik de onverbiddelijke eenling op dat moment. Dat ligt aan mij. Dat weet ik. Maar op het moment dat je dat meemaakt, vind je de omgeving een beetje dom. De omgeving vindt mij een hork, iemand die hun intensiteit om zeep helpt. Lachen is vaak dodelijk.
Maar ik realiseer mij dat mijn ‘we are not amused’ bij zo’n kunstbeurs ook dodelijk kan zijn. Ik blijk het plezier van mensen te vergallen. Dat doe ik niet expres. Integendeel: ik zou graag willen acteren dat ik mij mateloos amuseer. Ik zou graag alle kunst tot mij willen nemen als de zuigeling de moedermelk. Maar ik ben blasé. Ik heb allemaal al eens eerder gezien. Natuurlijk, uitzonderingen daargelaten. Het komt gelukkig een enkele keer voor dat ik mij laat inpakken door een slimme kunstenaar. ‘Slim’ is een positieve term voor mij. Ik hou van slimme kunst. Ik houd soms ook van goochelaars.
Ik heb vandaag honderden kunstwerken gezien. Misschien wel duizenden. Ik kan me er maar weinige herinneren.
Zo’n kunstbeurs is een onding. Zu viel, zu viel, toonzette Wagner al. Al die galerieën zijn integer, ongetwijfeld. Elke galeriehouder laat zijn persoonlijke smaak zien, in de hoop dat zijn smaak toonaangevend zal worden. Ze willen allemaal verkopen. En dat is hun goddelijke recht. Maar het maakt mij dodelijk vermoeid.
Ik heb dezelfde week een tentoonstelling van Chuck Close gezien. Iemand die een slecht vermogen heeft om zich gezichten te herinneren. Oliver Sacks heeft dat ook bijvoorbeeld. Het is een soort ziekte. Ik heb dat ook, maar niet zo heel erg. Hij is invalide. Ik niet. Maar ik kan het me mij wel voorstellen. Deze Chuck Close maakt alleen portretten. Op manieren waar ik niet van had gedacht dat dat kon. Hij heeft ervoor gekozen om zijn handicap tot zijn kracht te maken. Dat vind ik logisch, maar als u de logica hiervan niet begrijpt, begrijp ik dat.
Soms is kunst heel erg prettig.
No comment yet, add your voice below!