Wij waren vroeger een net gezin, allejezus, wat waren wij een net gezin! Zeker aan de buitenkant en in dit geval bedoel ik het letterlijk, de manier waarop wij ons kleedden. Mijn ouders trouwden in 1948. Vergeleken bij tegenwoordig was er zware armoede: er was een tekort aan alles. Dus er was ook weinig stof te krijgen voor een trouwpak voor mijn vader.
Nou had mijn vader ene oom Dirk, die geëmigreerd was naar Amerika en in Detroit woonde en daar redelijk verdiende. Deze oom stuurde de benodigde stof voor een trouwpak op en nog een paar elegante schoenen voor mijn moeder. Kleermakers waren goedkoop, zoals alle arbeid, en mijn vader kreeg dus een maatpak van een zeer zware lakense stof, een materiaal waar ze uniformen voor zeekapiteins van maken. Op de bruidsfoto zien mijn ouders er keurig uit, duidelijk beter dan mijn oma’s en opa waar een zekere armoeigheid van af straalde. Hoe mijn moeder aan haar trouwjurk gekomen is, is mij niet bekend. Dat trouwpak van mijn vader is later zo rond mijn zestiende door een andere kleermaker vermaakt, zodat het mij paste. Het pak was zo warm dat je er in de winter geen overjas bij nodig had. Mijn moeder maakte veel zelf. Ze was een beetje slordig (ik heb het niet van een vreemde), maar ze was volhardend en ze kon altijd de hulp inroepen van tante Tony, de buurvrouw, die een opleiding tot coupeuse had gevolgd. Er is een foto van mij bekend, een zwart-wit foto die door mijn vader was ingekleurd, waarop ik in een door mijn moeder vervaardigd alleraardigst pakje mijn eerste pasjes oefen. Het zal wel zondag geweest zijn, want door de week hoefden we niet zo netjes, behalve natuurlijk mijn vader die boekhouder was bij een constructiebedrijf en enigszins representatief moest zijn.
Zondag was de dag waarop alles anders was. We gingen bijvoorbeeld ter kerke. Zeker ’s zomers, als we geen overjas droegen, kon je met je kleding aan de andere kerkgangers laten zien hoe netjes je was. Jongetjes dienden een pakje te dragen. Dat was een miniatuur mannenkostuum, compleet met overhemd en das of strikje, alleen met korte pijpen. Die dingen zie je niet meer. Die korte broek was het teken dat je in de kinderjaren vertoefde, maar het pakje verwees wel duidelijk naar de toekomst. Dat je net zo’n nette vent als je vader zou worden. Maar de korte broek vrijwaarde je nog van al te grote verantwoordelijkheid. Volwassen nette mannen konden kiezen tussen een kostuum en een zogenaamde combinatie, zijnde een willekeurige broek met een vouw en een omslag onderaan waar weleens een dubbeltje in gevonden kon worden en daarboven een colbert. Uiteraard een wit overhemd en een zorgvuldig geknoopte das. Ik moet vroeger toch regelmatig een stropdas gedragen hebben, want ik weet nog steeds een eenvoudige dasknoop te maken, terwijl ik zo’n ding sinds mijn zeventiende niet meer om mijn nek heb gehad.
Vrouwen hadden enerzijds makkelijker omdat ze veel meer vrijheid in jurken hadden, maar ook moeilijker omdat hun kledij de status van de man moest uitdrukken. Daartoe moest hij regelmatig in de buidel tasten, omdat zijn vrouw toch niet steeds in hetzelfde kon lopen. Gelukkig maakte mijn moeder dus ook veel zelf, hetgeen minder op het gezinsbudget drukte. De mooiste jurk van mijn moeder was van een zwarte zijdeachtige stof, klokkend, met verticaal opgenaaide biesjes in diverse kleuren met onderaan een vlaggetje. Helaas heb ik geen foto van haar in die jurk, maar ik kan hem nog steeds duidelijk voor ogen halen. Mijn god, wat was mijn moeder mooi in die jurk. Ik had de mooiste moeder ter wereld. In die jurk had ze altijd stralende ogen. Ik vraag me af of tegenwoordige jongetjes ook dat gevoelens hebben met hun moeders kledij. In mijn kringen dragen vrouwen bijna altijd broeken. Kan ook heel mooi staan, maar niets kan toch op tegen een zwierige jurk. Ik vrees dat dit oudemannenpraat is. Mijn eerste eigen kledingontwerp was een pyjama. Hij was van zwarte tafzij met koningsblauwe accenten. Ik zei hoe ik het hebben wilde en mijn moeder naaide dat zonder morren. Tegenwoordig is het heel normaal dat kinderen bepalen wat ze dragen, maar ik kan u verzekeren dat dat vroeger zeldzaam was. Op mijn veertiende was ik een soort existentialistische dandy. Ik droeg een overjas met astrakan kraagje, een bolhoed en een paraplu. Er zat een kleine Pim Fortuijn in mij, die er gelukkig niet uitgekomen is. Daaronder zwarte broek met zwarte coltrui, want ik las Camus en Sartre. Mijn uiterlijk zal verwarring hebben geschapen, maar dat was juist de bedoeling.
Later, toen de dandy plaats maakte voor een soort intellectuele hippie, maakte mijn moeder zowat mijn gehele outfit. Prachtige shirts met buitenissige mouwen. Overhemden met staande kraag, broeken met bontranden, jasjes zonder kraag. Wat ze niet kon maken, kocht ze voor mij, want ze had gelukkig haar eigen inkomsten. Mijn vader zag dit alles met gefronste wenkbrauwen aan, want ik verwijderde me steeds verder van zijn nette ideaal, zeker ook omdat mijn schoolresultaten niet denderend waren, om het eufemistisch te zeggen. Ik was letterlijk van god los en dat straalde mijn kleding uit. Het keurige manneke dat gearmd met zijn moeder ter kerke ging, was verworden tot een de burgerij tartende rebel. Hoe had het zo mis kunnen gaan? Hij was vergeten dat hij in vroegere jaren als non-conformistisch bekend stond, iets waar hij trots op was. Maar zijn houding kon vergoelijkt worden door een nette baan. Mijn houding niet. Nu zie ik er uit als een biker met een galeriehoudersbril. Voor de rest denk ik dat ik nog steeds een net ventje ben.
No comment yet, add your voice below!