Ik was vroeger niet geheel onsportief. Omdat mijn ouders de rooms-katholieke lagere school in Crooswijk te weinig prikkelend vonden voor mijn overnieuwsgierige brein, werd ik op de Sint-Bavoschool gedaan in Kralingen, geleid door de Broeders van Dongen. Die school was geliefd bij de wat serieuzere katholieke ouders. De routeplanner geeft aan dat dit een afstand van 2,1km betreft. Die afstand legde ik vier keer daags af, want mijn moeder vond het erg gezellig als ik ’s middags thuis at. Dat betekende een achtenhalve kilometer per dag, die ik te voet, per autoped of per fiets aflegde. Niet gering voor kleine beentjes.
Ik was nogal een vechtersbaas. En een driftkikker. Bij vermoedelijk onrecht, bijvoorbeeld als mijn broertje gepest werd, rolde ik al snel met de aanstichter van het kwaad over de grond om hem een lesje te leren. Tegenwoordig zou ik waarschijnlijk al snel voor een jeugdrechter verschenen zijn, maar vroeger was knokken onder jongens een gebruikelijke manier om conflicten te beslechten. Dat deden wij overigens zonder vlindermessen, boksbeugels en traangas. Ogen uitsteken en ballen omdraaien werd ook als onsportief beschouwd. Ik was nogal groot voor mijn leeftijd en mijn adrenalinegehalte kon hoog oplopen. Bovendien had ik een hoge pijndrempel. Dan verlies je niet gauw.
Om mijn agressie in goede banen te leiden, deden mijn ouders mij op judo. Judo is een Japanse sport en Japanners houden van rituelen. Wij jongetjes moesten, voor de les echt begon, zazen zitten. Dan zit je met je billen op je voetzolen. Ogen dicht. Ik dacht dat het bidden was, maar veel later bleek het een meditatieoefening te zijn. Ook werd er veel gebogen, voor de leraar, meneer Derksen, en elkaar. Elke worp had zijn eigen Japanse naam. Ik kan nog steeds sasae-tsuri-komi-ashi zonder hakkelen uitspreken. Ik vrees dat ik de bijbehorende worp niet meer kan uitvoeren.
Het was waarschijnlijk niet de bedoeling dat je judovaardigheden op het schoolplein beoefende, maar het was toch een welkome aanvulling op de technieken van het straatvechten. Zo had je bijvoorbeeld de sutemi. Dan pak je iemand beet, laat je zogenaamd achteruitdringen en dan laat je je achterovervallen, je zet je been in de maag van de tegenstander en gooit hem achter je. Die maakt dan een doodsmak als hij niet kan valbreken. Wellicht onsportief, maar zeker bij grotere opponenten zeer effectief.
Aan de andere kant verslond ik de artikelen in het judobondsblad over kalligraferen, het schrijven van haiku’s en de ceremonie van het theedrinken, dus er zat ook een cultureel-beschavende kant aan het judo. En dat kan je van de meeste sporten niet zeggen. Judo was iets exclusiefs in die tijd.
Het was overigens duidelijk dat ik nooit veel zou bereiken in judo. Ik deed maar wat. Geen strategie. Geen fanatisme. Geen sportmentaliteit. Dat is een houding waarbij alles op alles gezet wordt om een Doel te bereiken. Eerst clubkampioen worden, daarna stedelijk, provinciaal, landelijk, Europees en tenslotte wereldkampioen. Dan moet je teleurstellingen kunnen verwerken, want wereldkampioenen zijn zeldzaam. Er is een beperkt aantal plaatsen voor deze positie. Als je nummer twee wordt, heb je verloren, is het idee. De sportmens kan zichzelf voorhouden dat meedoen belangrijker is dan winnen, maar eigenlijk vindt hij winnen natuurlijk belangrijker. Het overwinnen van deze tweespalt zal ongetwijfeld een stevig karakter opleveren, maar het lijkt me interessant eens een onderzoek te laten doen naar het welbevinden van gefrustreerde sporters.
Op de middelbare school was sporten verplicht. Alle sportleraren op onze school waren ex-sergeants en dat zegt veel. Ze werden door de rest van het lerarencorps niet bijster serieus genomen en dat werd op ons botgevierd. Nu was ik redelijk lenig en handig, maar de ongelukkigen die geen balinzicht hadden of niet moeiteloos konden bokspringen, werden met hatelijkheden bestookt. Erg bevorderlijk voor een positief zelfbeeld. De sportleraren waren zelf erg lui. ’s Zomers moesten wij buiten sporten op het nabijgelegen Nenijto-veld. Rondjes lopen. Terwijl wij met deze tredmolenhandeling bezig waren, zaten de heren leraren koffie te drinken in het hokje van de terreinknecht. Bij voetballen dito. Ze waren vaak nog te beroerd om voor scheidsrechter te spelen. Ik had zelf een voetbalsysteem uitgevonden en dat was het principe van de hangende back. Dat kwam erop neer dat ik weigerde de speelhelft van de tegenpartij te betreden. Dat was een eind lopen en daarna moest je ook weer terug en dat schiep maar verwarring. Het was daar al druk genoeg. Ik bleef dus bij onze keeper hangen, meestal ook geen fanaat en dan hadden we nog wat te keuvelen als de bal elders was. Als iemand van de tegenpartij zo brutaal was ons gezellig samenzijn te verstoren, dan had ik een effectief middel tot mijn beschikking om de onverlaat af te straffen: de sliding, ook wel tackle genaamd. Men glijdt dan naar de bal die de tegenstander in bezit heeft. Als de beweging correct wordt uitgevoerd, struikelt de tegenstander over je benen en de bal kan dan weer de andere kant op, waar hij tenslotte thuishoort. Hoe modderiger het veld, des te beter kan deze techniek worden toegepast. Mijn vriend J, een begenadigde pingelaar en goalgetter, was zo bang voor deze handeling dat hij de bal al afgaf als ik maar in zijn buurt kwam. Ik werd nooit als laatste gekozen, omdat niemand mij graag tegen wilde hebben. Ook hier is weer duidelijk dat sport stevige karakters kweekt.
De keuze voor een sport bepaalt mede het imago dat je wilt uitstralen. Voetbal is ordinairder dan hockey. De club Aeolus had een voetbal- en een hockeytak. De hockeyers (vaak gymnasiasten) spraken correct van éé-oo-lus en de voetballers van ee-jóó-lus.
Toen ik jong was, ging ik wel eens naar de jongenstribune van Sparta. (Omdat iedereen in ons gezin voor Feijenoord was, was ik natuurlijk voor Sparta, omdat dat de enige echte Rotterdamse club was, zijnde niet gelegen op Zuid.) Een zeer goedkope staanplaats achter het doel. Ik voelde me daar niet echt thuis, dus toen mijn vriend J. mij voorstelde om eens naar honkbal te gaan kijken, ook Sparta, ging ik mee. De spelregels zijn redelijk onbegrijpelijk, de spelers zien er belachelijk uit en het spel op zich is uitermate saai, maar er waren zwarte spelers met exotische namen als Hudson John, Hamilton Richardson en Simon Arrindell. Die kwamen van de Antillen. Honkbal was duidelijk exclusiever dan dat volkse voetbal. Met mijn vader ging ik wel eens naar cricket kijken. De spelregels zijn absoluut onbegrijpelijk, de spelers zien er ook belachelijk uit en het is nog saaier dan honkbal, maar een sport waar men geen tribunes maar ligstoelen heeft en ook voor de tegenstander wordt geklapt bij een mooie prestatie, heeft iets aardigs.
Als een man het zo nodig vindt om in Veteranen 6 een balletje te trappen om even verlost te zijn van zijn klagerige vrouw en zijn terroristen van kinderen, dan kan hij rekenen op mijn mededogen. Als iemand de stress van zijn nare baan wil verzachten door eenmaal per week de plaatselijke amateurvoetbalclub te bezoeken, alla. Maar mensen die welbewust naar een groot voetbalstadion gaan om hun club te zien winnen roepen bij mij een volledig onbegrip op. Voetbalstadions zijn voornamelijk gevuld met falderappes en vooral de zogenaamde sky-boxen. Alles is daar fout: de op het veld opererende adolescenten die elkaar om zeep willen helpen, de in de dug-out zittende coaches wier hoofden geheel met wartaal en waanideeën gevuld zijn, dit alles aangemoedigd door uitzinnig plebs, waarvan de voorvaderen al juichten toen de christenen door de leeuwen werden afgeslacht. Als voetbal niet meer zou behoren tot de categorie sport, zou dat de gevoelswaarde van het begrip sport aanzienlijk verbeteren. Tenminste in Nederland. In andere landen worden cricketcoaches vermoord en in Canada schijnt ijshockey tot onverkwikkelijke taferelen te leiden. Hoe populairder, hoe abjecter.
Sommige sporten zijn mij minder onsympathiek dan andere. Ik heb een zwak voor gewichtheffen. Ik zal nooit fysiek naar een wedstrijd gaan, maar als ik toevallig niks te doen heb en er toevallig Olympische Spelen zijn en er toevallig gewichtheffen op de tv is, dan kijk ik even. Gewichtheffen heeft met zen te maken. De concentratie van zo’n heffer is beangstigend. Zo’n man heeft een haast transcedente haat-liefdeverhouding met de halter die voor hem ligt. Het kreng moet naar boven. Eerst lang kijken, dan worden de bemagnesiumde handen geplaatst. Ze gaan open en dicht. Grip goed? Grip goed! En dán die uitbarsting van gespierde techniek, vaak gepaard gaande met onaardse kreten. Het zijn waarschijnlijk geen heren waarmee je een Goed Gesprek over het Leven kunt hebben, maar ik heb een zwak voor ze.
Ik wilde bioloog worden. Dat wist onze leraar biologie en daarom had ik een streepje voor. Hij was tevens mentor van de basketbalclub van onze school. Die club heette Morpheus. Morpheus was in de Griekse mythologie de god van de slaap. Het zal humor geweest zijn. Mijn vriend J. zat ook op die club. Hij was goed. Om voor mij nu onduidelijke reden – slijmen met de leraar, invloed van J? – ging ik ook op basketbal. Ik kocht een basketbaloutfit en mijn moeder naaide het nummer 22 op het shirt, want een nummer was verplicht, anders moest de scheidsrechter namen uit zijn hoofd leren en dat was te veel gevraagd. En wederom deed ik maar wat. Als ik de bal had, dribbelde ik een paar passen naar voren en speelde hem door aan iemand van wie ik aannam dat hij beter spelinzicht dan ik. Toch heb ik eens iets moois verricht. We stonden met één punt achter. Het was de laatste minuut. Iemand maakte een overtreding tegen mij en ik kreeg twee strafworpen, elk goed voor een punt. Ik gooide ze er allebei in, weliswaar onderhands, hetgeen als meisjesachtig werd beschouwd, maar toch. Een beetje de held van de wedstrijd. Winnen met één punt. Door mij! Daarna kon het alleen maar minder worden en de wereld moest nog verbeterd worden, dus einde basketbal.
Maar wat is nu sport? Volgens Van Dale: de oefeningen en ontspanning die vaardigheid en kracht vorderen en bevorderen. Volgens Wikipedia: een fysiek spel of denkspel dat op reglementaire wijze in competitieverband of recreatief gespeeld kan worden. Dat zijn twee ver van elkaar liggende opvattingen. De eerste definitie heeft iets sympathieks. Discussiëren valt er dan ook onder en het elkaar onder tafel zuipen ook. Ook het matten van hooligans zou dan als sport opgevat kunnen worden. Of het buitenzetten van de vuilniszak. Eigenlijk is dan het hele leven een sport. De tweede definitie lijkt me reëler.
Er zijn twee soorten sport: de recreatieve sport en de topsport. De eerste heet tegenwoordig breedtesport. De halve zool die deze term bedacht heeft, zou voor straf een maand met Erica Terpstra en Anton Geesink in één ruimte moeten worden opgesloten, maar dit terzijde. Het is een term van de overheid, vandaar. Ik citeer: “De overheid is van mening dat sport veel positieve effecten heeft, bijvoorbeeld op het gebied van integratie, werkgelegenheid en tolerantie. (…) De breedtesportimpuls stimuleert ook de inzet van sport bij het oplossen van sociale en maatschappelijke problemen. Denk aan sportaanbod voor ‘hangjongeren’.” Zouden ze het echt geloven? Als je voornoemde Erica als adviseur hebt, wil je zelfs aannemen dat voetbal het mooiste en nobelste in een mens naar boven haalt.
Ik ken een clubje amateurschakers dat elke maandag bij elkaar komt. Met een aantal van deze jongens ben ik bevriend. Aardige jongens. Redelijk geïntegreerd. Behoorlijk tolerant. Dat waren ze namelijk al. Maar het enige positieve effect van hun schaken op de werkgelegenheid is die bij een bierfabrikant. Als te veel Marokkanen zich bij een sportclub aanmelden, loopt het aantal autochtonen direct terug. De tolerantie van sommige voetbalvaders is berucht. Maar er zijn gelukkig meer sporten dan voetbal. Neem biljarten. Dat is net zoals schaken een cafésport. Toen ik deed alsof ik studeerde in de stad U. was biljarten een aardig intermezzo tussen het ouwehoeren/filosoferen in. Wij vonden in café De Tunnel een adequaat spelershonk. Het was een arbeiderscafé dat met ijzeren hand werd geleid door ome Kees. Hij was even verbaasd door de kleine invasie van langharigen, maar paste direct de inhoud van de juke-box aan. Als het stil was in de zaak, gooide hij de kwartjes in de ballenautomaat en gaf ons biljartles. (Natuurlijk stak mijn vriend J. meer op van de lessen dan ik.) Ik heb daar de principes van het driebanden geleerd. Als je in een onbekend café wilt biljarten, word je altijd met wantrouwen bejegend. Ze willen niet dat je met ongeoefende handjes hun dure biljartlaken gaat verramponeren. Dan ga ik eerst driebanden. Dat je mist is normaal, want driebanden is uiterst moeilijk, maar alleen al in de buurt van een carambole komen dwingt respect af.
Niet alles is narigheid in de sport, maar wel veel. Het ergste aan sport is dat het geen vragen stelt. Het enige dat sport oplevert is de conclusie dat er verschillen bestaan tussen individuen. Sommigen kunnen hoger springen dan anderen, sneller lopen en vaker een bal in een poortje schoppen. Dat is alles. Citius, altius, fortius (sneller, hoger, sterker) is het Olympisch ideaal.
Waartoe? Waarheen? Waarvoor? Je wordt niets wijzer van sport. Je krijgt misschien een goede oog-handcoördinatie van basketbal, maar dat krijg je van afwassen ook. Training is goed voor soldaten, want die doen iets met hun conditie: anderen eerder doodschieten dan andersom. Maar in andere gevallen slaat het nergens op. Het idee dat een gezond lichaam automatisch een gezonde geest oplevert, is pervers. Als iemand door een wandelingetje zijn geest wil verfrissen, soit, maar hoe meer het lichaam zuurstof verbruikt des te minder blijft er over voor de hersenen. Puzzelen helpt beter tegen Alzheimer dan joggen. Er is niets tegen spelen of bewegen. Kinderen houden van huppelen. (Een huppelende volwassene op straat wordt met argwaan bekeken. De curieuze bewegingen van een voetballer die gescoord heeft, roepen bewondering op.) Maar laten we geen reglementen bij huppelen bedenken. Laat er geen huppeljury komen.
Ga dansen. Doe de vaatwasser de deur uit. Bezoek een museum. Sta een uur in de keuken om iets moois te bereiden. Duw de rolstoel van een loopbeperkte.
Er is maar een reden om te sporten of om naar sport te kijken. U heeft niets beters te doen.
No comment yet, add your voice below!