Ik loop al zo’n zestig jaar naar beeldende kunst te kijken. Dat is echt voornamelijk loopwerk. In museum of galerie loop je van het ene kunstproduct naar het andere. Het voordeel hiervan is dat je zelf kunt bepalen hoelang je een werk aandacht wilt schenken. Dat geslenter in zo’n kunsttempel vereist een speciale conditie. Mijn vader, mijn grote leidsman in mijn beginnersjaren, sprak van museumbenen. Klein stukje lopen, staan, weer een stukje lopen et cetera.
Vroeger werd ik nooit moe in een museum. Maar in de loop der jaren ben ik mijn museumbenen kwijtgeraakt. Dat is grotendeels fysiek, maar er heeft zich ook een psychische vermoeidheid ontwikkeld: ik ben grotendeels blasé geworden. Dat is geen leuke constatering. Ik ben de gretigheid kwijtgeraakt.
We noemen het allemaal beeldende kunst, maar iemand die geluiden maakt met ontbindende dierenlijken heeft niets te maken met iemand die een gelijkend portret van ons staatshoofd kan conterfeiten. Ik vind de eerste oneindig veel interessanter dan de tweede, maar dat zegt iets over mij en niet over de kwaliteit van de kunstenaar. Ik vind Schoonhoven prachtig, maar Mondriaan vind ik zwaar overschat. Maar welke gek gaat er nu 780.450 pond betalen voor een stukje papier-maché, ook al is dat van Schoonhoven? Onlangs gebeurd.
Ik ga nog steeds naar tentoonstellingen en ik zie daar producten van hardwerkende mensen die een idee hebben over kunst en dat met overtuiging proberen te uit te werken. De meeste kunstenaars zijn geen charlatans. En het komt gelukkig nog steeds voor dat ik iets zie dat mij raakt. Maar meestal zegt het mij niks. Het is niet voor mij gemaakt en waarom zou het? Elk jaar komen er honderden kunstenaars van de academies en het zou wel vreemd zijn als ik die allemaal geweldig zou vinden.
Elke volwassen kunstenaar dient zich de beste ter wereld te vinden en als hij of zij dat niet vindt, moet hij of zij
zich laten omscholen. De volmaaktheid moet in je eigen hoofd zitten, niet in die van anderen. Daar ben je kunstenaar voor. En dat is nu net het probleem van de eigentijdse kunst: er zijn geen normen meer. Bij kunstenaars van eeuwen geleden kan je gelijk zien of de artiest verstand had van perspectief of wist hoe hij een steigerend paard moest afbeelden. De norm was de werkelijkheid.
En ik ben heel blij dat die norm is afgeschaft. Op gegeven moment zijn alle landschappen natuurgetrouw geschilderd en de mens heeft de neiging tot verveling en dus ook tot verandering. De fotografie, samen met de film, kreeg het primaat van het afbeelden van de werkelijkheid, dus konden kunstenaars wat anders gaan doen. Waar vroeger de kunstenaar allereerst een vakman was, en dat kost tijd en moeite om dat te worden, kunnen de ongeduldigen nu ook kunstenaar worden. Je moet wel een aardig, liefst origineel idee hebben. Dat zou wel prettig zijn.
Je kunt altijd nog kunstenaar worden, zeg ik wel eens troostend tegen iemand die geen emplooi in zijn eigen vak meer kan vinden.
Ik heb in mijn leven al heel wat actuele kunststromingen voorbij zien komen: Cobra, abstract impressionisme, pop-art, op-art, Fluxus, happenings, conceptuele kunst, Zero, hyperrealisme, performance, video-art en ik zal er ongetwijfeld nog een paar vergeten zijn. Allemaal kunst. Allemaal anders. Allemaal boeiend.
Maar ik kan het allemaal niet meer opbrengen. Elke keer weer iemand die de kunst opnieuw wil uitvinden. Al die kunstenaars die onderzoek doen naar spanningsvelden tussen a en b. Die hiërarchische composities maken. Die aan vormanalyse doen. En het gaat mij niet zozeer om het werk zelf, maar om de teksten die kunstenaars gedwongen zijn te fabriceren. Dat moet van de galeriehouders en de subsidiegevers. Als een kunstenaar een opdracht wil hebben moet hij een aantal aviertjes met wartaal afscheiden, die moeten suggereren dat hij niet zomaar wat doet. Nee, natuurlijk denken een aantal kunstenaars na voor ze iets maken, maar een heleboel niet. En als ze denken, is dat in beelden, maar niet in woorden.
Het is heel mooi dat het werk van kunstenaars anderen inspireert tot het schrijven van teksten over kunst. Die kunnen dan ook wat verdienen en vaak meer dan de kunstenaars zelf.
Herstel: ik heb regelmatig buien waarin ik nog steeds heel benieuwd ben naar kunstuitingen. (Met een variant op Kloos: kunst is mooi, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben.) Ik kwam laatst op internet Shea Hembrey tegen. Die maakt in zijn eentje werk van honderd kunstenaars. Ze hebben allemaal een eigen levensgeschiedenis en ze maken allemaal ander werk. Maar wel gemaakt door één man. Het is tegelijk kritiek, persiflage en ode. En een ontkenning van het adagium dat een kunstenaar een eigen stijl moet hebben. Het is fake en tegelijkertijd volkomen eerlijk. Hij heeft een mooi criterium: als hij een kunstwerk niet in vijf minuten aan zijn oma kan uitleggen, dan is het te stompzinnig of te esoterisch en dan moet er nog aan gewerkt worden, zodanig dat het vloeiend kan spreken.
Als je als kunstenaar een niet al te boeiend personage bent, moet je er een creëren die wel spannend is. Beuys is een mooi voorbeeld. Zijn zogenaamde levensgeschiedenis dat hij neergestort als piloot door Tartaren werd gered, heeft hij uit een obscure roman. Het heeft zijn werk veel goed gedaan. Hij heeft alleen nooit toegegeven dat het fake was. Jammer. Het probleem is natuurlijk, dat al zijn uitleggers zich bij de neus genomen hadden gevoeld en hem dan hadden laten vallen. Is iemand die toegeeft dat hij een charlatan is, nog een charlatan? Hebben Koons en Hirst zich al gemeld?
Ik vind het prachtig dat er nog steeds jonge mensen zijn die kunstenaar willen worden. Die de gretigheid nog hebben. Die nog niet vermoeid zijn. Die het kunstwiel opnieuw willen uitvinden. Van die gedachte krijg ik weer wat energie.
No comment yet, add your voice below!