Gerrit Krol

“Een goed boek onderscheidt zich van een slecht boek doordat het op alle drie genoemde zaken: a) subjectiviteit, b) objectiviteit en c) stijl, als een camera op de poten van zijn statief, een eind boven het maaiveld staat. Als één van de drie poten ontbreekt, ligt het geheel tegen de vlakte. Het maakt dus voor een slecht boek eigenlijk niet meer uit wat er goed aan is.

Als je een boek ‘slecht’ noemt, is het voor een diagnose van de oorzaak noodzakelijk om te weten welke van de drie poten hier schuldig aan is (zijn): het boek heeft geen stijl, het deelt niets mee, het heeft geen vitaliteit, enz.

Het is, voor een schrijver, de sport een boek te schrijven dat van dit soort diagnoses gevrijwaard is.” (Uit: De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels. 1981)

Deze regels zijn van Gerrit Krol. Hij bedoelt hiermee dat je een schrijver hebt met persoonlijke gevoelens, de subjectiviteit; hij vertelt die gevoelens zodanig dat anderen het begrijpen of zich erin herkennen; en hij doet dat op een manier die geen andere schrijver zal doen.

Van dit soort regels word ik erg blij. De analyse op zichzelf is niet geheel verrassend, maar wel de manier waarop. Krol was hier volstrekt uniek in. Als ik normaliter een zin lees in een boek die ik niet direct begrijp, dan lees ik door of sla het boek dicht. Ik ben een luie lezer: de schrijver moet maar zijn best doen om mij hem te laten begrijpen. Maar bij Krol herlas ik zo’n zin. Ik wist zeker dat hij lang over zo’n zin had nagedacht en dat hij die niet voor niets had opgeschreven.

De hoofdredacteur heeft lange tijd als vrijwilliger bij Poetry gewerkt. Toen ik haar leerde kennen, ging ik meedoen. Wij stonden achter de bar bij de dichtersfoyer. Dat is aangenaam werk, je schenkt de artiesten een glaasje of je geeft ze een broodje. Ze hoefden niet af te rekenen. Op gegeven moment zag ik Gerrit Krol nogal eenzaam aan een tafeltje zitten. Ik wilde hem aanspreken om te zeggen dat ik hem een briljante schrijver vond. Een prins in de Nederlandse literatuur. Maar ik durfde niet. Na enige tijd stond hij op en wilde de foyer verlaten. Ik merkte dat hij enigszins mank liep. Nu had ik een aanleiding! Ik zei zoiets als: ‘meneer Krol, wat loopt u slecht.’ Hij draaide zich naar mij toe en zei dat hij niet gedacht had dat iemand dat zou opmerken. Hij had blijkbaar de tijd, want hij ging bij mij achter de bar staan en we hadden een uurtje een aangenaam gesprek. Ik kan me er helaas te weinig van herinneren. We hadden het over vrouwen en ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat hij daar niet zoveel verstand van had. Dat hij met het mooiste meisje van Groningen getrouwd was, sprak dat weer tegen. Hij had net een belangrijke prijs gevonden en als mensen hem over de bar heen met bewondering feliciteerden, merkte ik dat hij daar wat ongemakkelijk van werd. Maar hij bleef aan mijn kant van de bar staan.

Hij werd abonnee van dit tijdschrift en heeft zelfs eens een ongepubliceerd gedicht bijgedragen. Hij voegde er een kaartje bij met de tekst dat zulk een geluid (van de Missive dus) verder niet wordt gehoord. Wat waren wij trots!

De schrijver is overleden. Wij erven zijn taal.
Filed under: Missive, Taal- en LetterkundeTagged with:

No comment yet, add your voice below!


Add a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Comment *
Name *
Email *
Website

Let wel!

Natuurlijk kunt u op dit artikel reageren. Helaas kijken wij eerst of uw reactie voldoet aan onze eigenzinnige maatstaven voor stijl en inhoud. Wij schuwen de kritiek niet, mits goed geformuleerd en onderbouwd. Ook sluiten wij een weerwoord niet uit.

Alvast bedankt.