Het Sjibbolet

De sjofele sjanfoeter sjokte door het sjtetl. Hij vierde geen sjabbes, want hij was gesjankt met een sjikse die een sjofar niet van een sjammes kon onderscheiden. ‘Sjalom,’ zei hij tegen een sjiitische sjeik die daar abusievelijk aanwezig was, maar zachtjes sjouwelde hij ‘sjonge, sjonge.’ De sjwa van deze laatste woorden kwam er wat sjikker uit.

Maar de sjeik gaf geen sjoege, dus sjouwde hij maar voort. Hij zou een moord doen voor een glas sjampoepel met een sjekkie. Misschien straks bij het sjoelen. Maar hij moest maar niet te veel sjaskelen, want de sjotrem had hem zo te pakken. Hij sjanste onderweg wat met een sjankie, maar de sjeu was eraf. Hij moest er haast om sjenken. Maar hij wilde nog niet sjewijne gaan. Hij kon altijd nog sjintoïst of  sjivaïet worden. Hij sjorde zijn sjerp nog wat vaster om zijn sjantoengen sjamberloek. Inwendig sjimpte hij over de sjanker op zijn sjniggel. Zoiets was niet sjiek, ook niet voor de sjappietouwer die hij was. Hij bleef een gesjochten sjoemelaar. Hij kon zich maar het beste sjakes houden en niet te veel sjacheren. Thuisgekomen hing hij zijn sjako aan de kapstok. Zijn vrouw bracht hem een schotel sjasliek, bereid met veel sjalotten. Sjezus, wat een leven!

De volgende keer een ander sjapiter.

Filed under: Missive, Taal- en LetterkundeTagged with:

No comment yet, add your voice below!


Add a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Comment *
Name *
Email *
Website

Let wel!

Natuurlijk kunt u op dit artikel reageren. Helaas kijken wij eerst of uw reactie voldoet aan onze eigenzinnige maatstaven voor stijl en inhoud. Wij schuwen de kritiek niet, mits goed geformuleerd en onderbouwd. Ook sluiten wij een weerwoord niet uit.

Alvast bedankt.