Geachte lezer, kent u het woord souzemangel? Als u ja zegt, bent u mijn broer. Mijn vader bezigde dit woord als hij het had over slechte tanden. ‘Brr, die heeft een stel souzemangeltjes!’ Ik heb dat woord altijd beschouwd als iets dat niet tot het normale taaleigen van een Nederlander behoort, maar ook niet iets dat mijn vader zelf had bedacht. Ik kende ook rare woorden als attenooie, bijgoochem, leplazerus, vinketering, achenebbisj, jajem, geteisem en hoteldebotel. (Aquaduct kwam later.) Mijn Hagenese opa van moeders kant was behalve brillenslijper ook handelaar.
In de oorlog handelde hij bijvoorbeeld in goud, zodanig dat zijn grote gezin meer te eten had dan de gemiddelde Rotterdammer. Het cliché klopt: in de handel zaten veel joden. Die spraken Jiddisch. Mijn opa nam hun woorden over. En ik nam zíjn woorden weer over. Ik vond dat wel interessant staan.
Voor we verder gaan: ik wil u niet epateren met mijn vocabulaire. Daar krijg je maar kinnesinne van en ik wil niet dat u me straks op mijn kakement wil slaan.
Toen ik ontdekte, niet zo lang geleden, dat souzemangeltje een woord was dat niemand kende, behalve mijn broer dan, heb ik het natuurlijk op een zoekmachine opgezocht. Niets te vinden. Maar ik deed het vandaag weer en het blijkt te bestaan in het Gronings en het betekent daar pinda. De combinatie van slechte tanden en pinda’s: daar zit iets in. Hoe dit woord bij mijn vader terecht gekomen is, is mij een volstrekt raadsel. Het zal wel van mijn opa komen, die journalist was en ook anderszins scribent. Rare woorden, het zit waarschijnlijk in de familie. Mijn broer, taalkundig ook niet geheel mesjogge, wil wel eens de zin bezigen: ‘beheim, je maakt de agere pagus.’ Dit betekent: ‘pas op, je maakt de kinderen bang.’ Dit heeft hij niet zelf bedacht, maar dat kwam uit een boek van Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar of uit zijn andere meesterwerk Lord Zeepsop. Deze boeken spelen zich af in het begin van het interbellum in het penozemilieu van Rotterdam. Als ik ze nu zou herlezen, zullen ze waarschijnlijk tegenvallen, maar ze gaan over Rotterdamse Pietjes Bell die enigszins volwassen zijn geworden.
Dit terzijde.
Geachte lezer, waar u ook vandaan komt, tracht dan de uitdrukkingen uit uw jeugd opnieuw in omloop te brengen. Het zal ons gezamenlijk idioom verrijken. Persoonlijk ben ik dol op sommige Vlaamse woorden. Goesting, astrant, kuisen, mutualiteit: het verrijkt mij. Maar ik heb genoeg gepeigert.
Voor ik kassiewijle ga en mijn laatste keiltje gebruikt heb (we betalen samsam, uiteraard, want ik heb niet zoveel te makke en eigenlijk ben ik rut), nok ik af. Ik zal me hasses houden en ik ga naar me niese. Ik ben fijn gekloft en ze zal me niet naar de ratsmodee helpen.
Tot in de pruimentijd, gabbers.
P.S. Bij het ter printe gaan van dit nummer meldde mijn broer dat mangels amandelen zou kunnen betekenen en dat Van Iependaal niet geheel te vertrouwen is bij het gebruiken van het toenmalige penozerotterdams.
No comment yet, add your voice below!